Er zit een verkoopster 1ü ®le telefoon DORUS RIJKERS d met d vocht e man die ezee om WÈ mensenlevens Uit de tijd toen Justus van Maurik nog jong was Kerel uit één stuk In begin alles verkeerd SILVO Eén naam VocHgfreffelijk fKneipynf Nabestellingen L$st van m svjmmam Schip in nood Zware tocht Dit is een Amerikaanse verkoop methode. die nu ook reeds een aan tal jaren in ons land gehanteerd wordt en wel door de firma Bell Sell uit Amsterdam, Directeur van deze firma is de 41-jarige heer H. J, W, Paulich, die zijn tijd verdeelt tussen op en neer vliegen van Amsterdam naar Düssel- dorf (waar dit bedrijf ook een vesti ging heeft) en op vergaderingen van verenigingen van vertegenwoordigers met nadruk verklaart, dat zijn be- bedrijf niet de vertegenwoordiger be dreigt, maar hem werk uit handen neemt. Hoe werkt dit bedrijf? Directeur Paulich vertelt over zijn zaak met veel vuur, af en toe ge plaagd door een wat Duitse tongval, gevolg van eer, langdurig verblijf in Düsseldorf: „Ik merk nogal eens in gesprekken met vertegenwoordigers, dat er bij hen een zeker gevoel van angst aanwezig is voor onze verkoop methode. Zij menen dat wij met on ze telefoonverkoop de vertegenwoor diger op den1 duur willen verdringen. Welnu, ais er iets niet waar is, dan is het dat wel. Ik hoop U dit duide lijk te maken aan de hand van enke le voorbeelden, Ons bedrijf is eigenlijk voortgeko men uit een blaadje voor personeels advertenties. Elke week belde onze firma, een onderdeel van het z-aken- advlesbureau Laurens A. Daane, zo'n 1500 personeelschefs van Am sterdamse bedrijven op om te vra gen of ze nog nieuwe personeelsle den nodig hadden. Deze methode; opbellen i.p.v. het langs sturen van een acquisiteur, werkte voortreffelijk en daarom is „voor vijf jaar" de gedachte geboren om deze methode ook voor inclustrie- produkten e.d. te gaan gebruiken. We hebben toen een klein onder zoekje ingesteld om te zien of er in het buitenland soms al bedrijven op dit iclee waren gekomen en jawel hoor. In Amerika bleek men deze' methode al sinds 1925 te hanteren. Ook in landen als Engeland en Zwe den bestonden dergelijke bedrijven. Toen zijn we schoorvoetend begon nen de telefonische verkoop ook in "Nederland te introduceren. In het begin hebben we natuurlijk alles ver keerd gedaan, maar na enige tijd wisten we toch wel hoe het moest Het moet n.l. zo: we hebben hier in Nederland zo'n 70 Boll SeW-dames in dienst. Als ik nu zeg „dames", be doel iik dat ook, want u moet nu niet; denken dat dit een paar arme huis vrouwen zijn, die zo nodig iets bij moeten verdienen. De echte Bell Selbd'ame is gelukkig getrouwd met een man die goed tot zeer goed ver dient,. geen kinderen heeft, zich ver veelt em tevens ruime ervaring heeft in de verkoop of iets dergelijks. Wanneer zo'n echte dame zich dood verveelt, hoeft ze' niet naar haar man le gaan om te vragen of zij misschien mag gaan werken. Dat zal die man niet goed vinden. Die zal zeggen: „Werken o.k,, maar je komt de deur niet uit. Dat kan niet voor de. buren en voor de familie, boven dien hebben we geld zat, dus daar voor hoeft het ook niet"... Voor deze vrouwen, die er zeer veel zijn; dat kunt U van me aannemen1, voor deze vrouwen is het dus de ideale oplos- sing als zij min of meer regelmatig voor ons allerlei mensen mogen op bellen om die wat le vertellen over een bepaald produkt. Zij blijven ge heel anoniem. ..Dat wil zeggen als b.v. een spece- raenfabritant m »ie,,,5, „4™, voorstellen aan de winkeliers, maar met over voldoende vertegenwoordi gers beschikt om dit snel voor el kaar te krijgen, dan kunnen ze onze hulp inroepen. Wij schakelen dan on ze dames m, die voor die fabriek al lemaal een en dezelfde naam krijgen toegewezen. In dit gevail dus Nanda \an Kijn, al zouden ze evengoed n.l lemaal Corrie van de Water kunnen heten. Nu laten we de fabriek uit een serie foto's een leuk meisje kie zen en dat leuke snoetje prijkt dan een paar dagen later op een paar duizend brieven, die we naar moge- .ïjke belangstellenden versturen In deze brief wordt het artikel geïntroduceerd en tevens vermeld dat de lieve juffrouw, de geadres seerde nog zal bellen om hem per soonlijk wat over dit; nieuwe artikel te vertellen. Mevrouw Jansen of Pe tersen ofwel een van onze 70 dames clie zich zo vervelen maar niet uit werken mogen gaan, belt hem dus op. Zij vertelt de klant Wat over het pro duikt en probeert een order af te sluiten of een afspraak te maken voor de vertegenwoordiger. Nu zijn we dus zo'n beetje aan hel knelpunt gekomen, waar de verte genwoordiger gaat zeggen: ,,Ja, ja, aha, wat gaat hier gebeuren? Die dames kunnen wel eens zó goed zijn, dat ze zó goed verkopen dat; ik daar door geschaad wordt. „Ik heb daar enkele krasse voorbeelden van. We hebben b.v. eens een aotie gevoerd voor een knakworstfabriek. De Man van de Knakworst was dat geloof ik, en die actie hadden we zo opgezet, dat de friteskramen de ene week be zoek kregen van de vertegenwoordi ger en de andere week door ons op gebeld werden om te informeren naar de mogelijke behoefte aan een nieuwe, zending knakworst. Dat ging prima, in alle rayons. Behalve in één rayon, in het. begin ging het daar nog een beetje, maar toen de actie eenmaal wat langer draaide stortte die telefoon-verkoop in dat rayon helemaal ineen. Toen ben ik eens met; een man van de Man van de Knakworst gaan praten en toen heb ik gezegd: ,,1-Ioor eens hier. Dit kan niet. Hier moet wat gebeurd zijn, anders is het onmogelijk dat we geen enkele klant meer over hebben. Wat bleek nu? Die vertegenwoordi ger van die fabriek in dat bepaalde rayon was zó bang van ons, dat ie zijn eigen vrouw aan de telefoon had gezet; om die naar zijn klanten te la ten bellen. Ze zorgde er dan natuur lijk wel voor, dat ze met telefoneren altijd wat eerder was dan wij. Die vertegenwoordiger was dus zó bang zijn provisie le verliezen, dat ie z'n eigen vrouw maarinschakelde. En kijk, dat is nu helemaal niet nodig. Ais wij nl. met een bepaalde onder neming afspreken een actie te gaan voeren, dan proberen we altijd te be dingen dat de vertegenwoordiger, óók over orders die wij afsluiten, ge woon provisie ontvangt. Of de fa briek zich daar aan houdt hopen we dus maar, al zijn we er niet altijd zeker van, dat ligt helemaal aan de directie van zo'n onderneming. Heel algemeen gesproken geloof ik echter wel dat. de meeste fabrieken zich aan dat verzoek van ons houden. Nu hebben we het overigens tot nu toe maar over een bepaald onder deel van onze activiteiten gehad. We doen nog veel meer. Ten eerste dus Toen „opa" Dorus Rijkers, de onge kroonde koning van de Blauwe Zee ridders, in april 1928 - dus veertig jaar geleden - op 81-jarige leeftijd stierf, had hij met „Gods hulp" 38 reddingsacties op zijn naam gebracht, waarbij niet minder dan 511 zeelieden aan de klauwen van de dood waren ontrukt. In 1911 zette Dorus Rijkers een streep onder zijn roemruchte loopbaan als mensenredder. Op dat tijdstip sierde een formidabele reeks medailles zijn borst als blijken van erkenning voor zijn bijzondere verrichtingen ran moed, volharding en zelf opoffering. „Opa" Dorus, zoals iedereen hem in Den Helder noemde, werd op zater dag met militaire eer op de Algemene Be graafplaats te Huisduinen ter aarde besteld. Voorafgegaan door de staf muziek van de Koninklijke Marine volgde een stoet de met twee paarden bespannen koets, waarop de kist met het stoffelijk overschot van de zee held werd vervoerd naar zijn laatste rust plaats. Langs de wegen stonden duizenden die aan Dorus Rijkers postume eer betuig den. Oude zeeridders die ook met gouden let ters in de annalen van de Koninklijke Noord- en Zuidhollandse Reddingmaat schappij staan opgeschreven droegen de kist naar het graf, terwijl ook burgerlijke en mi litaire autoriteiten de baar hegeleidden. Coenraad Bot, na Jan Bijl schipper van de zelfrichtende reddingboot „Dorus Rijkers" en de commandant der zeemacht vice-admi- raal Quant spraken bij de groeve die met een schat aan bloemen en kransen bedekt was. De wereld nam afscheid van de groot ste onzer zeehelden. É&êt 4-W'am Dorus Rijkers werd op 28 januari 1847 in de Renssteeg in het Oude Helder dat tijdens de laatste wereldoorlog door de bezet ter met de grond gelijk werd gemaakt geboren. Als jongen toonde Dorus al een bijzondere voorliefde voor de zee. Toen het moment was aangebroken waarop hij een vak moest kiezen, lag het voor de hand dat dit met de zee te maken zou hebben. Dorus Rijkers werd vletterman. Dagenlang zwierf hij rond op de Noord zee, keek uit naar schepen om, als die naar de Helderse haven koersten, er met alle kracht heen te roeien in de hoop „klandizie" te krijgen, dat wil zeggen aan de boot vast te maken en haar naar binnen te loodsen. Het was een bikkelhard bestaan, ook al omdat de concurrentie groot was. Wie het meest op zijn tellen paste en het hardst kon roeien, kreeg het werk en... verdiende een boter ham. Tn de ware betekenis van het woord streed men in die dagen omstreeks de zeventiger jaren van de vorige eeuw ,,'n „struggle for life". Dat leven vol ontberingen op kolkende zeeën, zijn zeemanschap en gehardheid als roeier gepaard aan zijn onverschrokkenheid bestem den hem als het ware voor, lid to worden van de reddingbootbeman- ning. Dorus Rijkers was een kerel uit één stuik die talloze malen had bewe zen de moed van een leeuw te bezit ten. Moed toonde hij in iéder op zicht. In 1870, hij was toen 23 jaar, stapte hij in het huwelijksbootje met een weduwe die zelf zes kinderen had. Als matroos op de reddingboot zou Dorus Rijkers een leven gaan leiden dat niemand na hem kon evenaren. Hij kreeg de eerste kans in 1872. Op de Zuiderhaaks leed de Nederlandse bark „Australia" schipbreuk en Do rus Rijkers en zijn maats slaagden erin 25 bemanningsleden van boord te halen. Op 6 maart 1886 werd hij tot schipper benoemd van de zelf- oprichtende reddingboot die met mankracht werd aangedreven en acht tmaanden later werd hij hier over met het bevel belast tijdens een actie op de Noord*rhaaks waarbij van het Engelse fregat „Brambletye" 21 b mail,werden.geredVoor de laatste maal trad Dorus Rijkers als mensenredder op in het jaar 1911 toen op de Razende Bol de Duitse schoener „Elfriede" in nood verkeer de en zes zeelieden veilig en wel aan wal werden gebracht. D> telefoon in het huisje van „opa" Dorus rinkelt. Het is een storm van jewelste. De nacht is ang stig. De Noordzee kolkt. Schipper Dorus heeft zich in een wip aange kleed. Hij rukt de deur van zijn wo ning open, de noordwesten wind grijpt hem en dwingt hem tot stil stand. Hij loopt naar de dijk waar de reddingboot gereed ligt en al spoedig heeft hij in de gaten wat er aan de hand is. In het duister van de nacht flitsen de vuurpijlen en de noodseinen van het in gevaar verkerende schip omhoog. Alles is nu in gereedheid om er op af te gaan. Maar voordat de boot in zee glijdt, kijkt Dorus nog eens de dijk af en tikt dan tegen de ruiten van het kleine huisje in de Renssteeg terwijl hij, zijn stem tegen het stormgeweld verheffend, uitroept: „Nacht moeder!" Dit zou hij nim mer vergeten. Eerst moeder Rijkers „genacht" wensen en dan...het ge vaar in. Een ander beeld. De reddingboot komt binnen na een zware tocht. Tweemaal hadden de man nen tevergeefs geprobeerd het wrak dat op de zandpalten was vastgelo pen, te bereiken. De derde maal lukt het wel, de schipbreukelngen werdein in veiligheid gebracht. Dorus stapte aan wal. Hij liep de dijk af naar huis, maar uitgeput door ver moeienissen en ontberingen van de laatste uren moest hij op de stoep van de Petrus en Pauluskerk aan de Kerkgracht gaan zitten. Daar viel hij in slaap. Men vond hem later en zei: „Dorus is dronken". Dat was hij niet. Dorus Prijkers kon gewoon niet meer van vermoeidheid. Op 27 januari 1927 werd Do rus Rijkers 80 jaar. Op die dag vergat Nederland zijn grijze zee held niet. Bij die gelegenheid werd hem een radiotoestel aan geboden waarvan hij de „Mexi caanse hond" het mooiste vond. Want dat door merg en been gierend gegil deed hem denken aan de stormwind, aan de ra zende zee waarnaar zijn hart tot aan zijn dood toe bleef uitgaan. JAN BRUIN. het invoeren van nieuwe produkten. Voorts het telefonisch noteren van nabestellingen van reeds eerder be kende produkten, diit. dan vooral voor wat betreft bepaalde actie-goederen. Een1 bepaalde fabriek biedt b.v. voor vier weken de waspoeder eèn paar cent goedkoper aan en ais die actie dan al zo'n week of drie loopt, bellen wij de diverse waspoederverkopers in den lande op en zeggen we: „Mijnheer Jansen, hoort U eens hier. U weet, we hebben op het ogenblik een actie van waspoeder. Die is over een paar dagen afgelopen, heeft U misschien nog wat nodig?" Nou tien tegen een heeft die goeie man inder daad nog wat nodig en zegt ie tegen Marian van der Molen, of hoe ze ook tmag heten: „Stuur me nog m«ar wat". Dan zijn er verder nog b.v. duur zame verbruiksartiikelen die zich niet via de telefoon laten verkopen. Onze Bell Seli-d'ame belt dan echter moge lijk geïnteresseerden op. Zij vertelt dan wat over het produkt en de klant stelt haar vragen. Nu zorgen wij van te voren wel dat de dame van Bell Sell iets af weet van het produkt waarvoor ze propaganda zit te maken, al kunnen we haar na tuurlijk niet alles uit de doeken gaan doen. Vraagt nu de klant op een1 ge geven moment iets van technische aard, waar onze dame niets van weet, dan zegt; ze legen die goeie man „Ja mijnheer, kijkt u eens. Dat weet ik niet, Daar hebben we onze vertegenwoordiger voor. Zal ik hem dan maar vragen om eens langs te komen? Zegt u maar wanneer het u schikt". Ziet u, zo is de weg ge opend voor de vertegenwoordiger om een order af te sluiten. We hebben het één keer meege maakt dat wij bij een paar duizend mensen interesse probeerden te wek ken voor een nieuw type auto en dat de man de andere kant van de hoorn zó- getroffen was door deze lie ve juffrouw van Bell Sell, dat ie zei: „Nou, juffrouw we zullen er niet lang over praten. Weet u wat, schrijft u maar zo'n auto voor me op". Dat gebeurt natuurlijk met vaak, hè, maar ik bedoel maar, het kan in ieder geval. Enfin, misschien krijgt u dezer dagen ook wel een telefoontje van een van onze dames. Dan weet u tenminste waar u aan toe bent... Justus van Maurik: Toén ik nog jong was. Uitg. Miner va, Amsterdam (f 5,90). In het begin van deze eeuw was Justus van Maurik misschien wel Nederlands populairste schrijver. Dat was dan in de tijd dat professor Jan te Winkel al maar weigerde om taalverkrach tende nieuwlichters als Kloos voor vol en aanvaardbaar aan te zien! Bij ons thuis deelden ze die me ning: er kwam zogezegd geen vers van Kloos en geen regel van Van Eeden of Van Deyssel over de drempel, en wanneer vader lust had de plechtige gezelligheid van de zondagavond te verhogen, las hij bepaald niet voor uit Van Eeden's „Koele Meren des Doods", doch haalde hij steevast een der tien, twaalf deeltjes Van Maurik van achter de glazen deu ren van de boekenkast vandaan om kroost en eega bij voorkeur op diens „Diner van Manus" of „Mie de Porster" te vergasten: zijn lievelingsstukken. Van Maurik, de schrijvendè si- garanfabrikant, is door de tijdge noot op een voor ons langzamer hand onverklaarbare en onvoor stelbare wijze gewaardeerd en gefêteerd. De leutige heer Van Zeggelen had ook hem, de Am sterdammer, zo'n beetje ontdekt. Zijn idee om de auteur van schet sen en verhalen „uit het volle le ven" voor het Haagse „Oefening kweekt kennis" te laten optreden, werd met een jaarlijks succes be kroond. Om half zes kwamen de Haagse heren en dames al bin nen: „zij zaten en stonden waar maar een voetbreed plaats was overgebleven; zij vulden de zaal achter zijn rug; zij schaarden zich aan zijn voeten; zij belem merden hem in zijn bewegingen." Vanwaar Vanwaar dat succes? Wel, Van Maurik wist zijn welge steld gehoor iets te vertellen over mensen heel dichtbij, maar die dat gehopr even vreemd en onbekend waren als ons de Pata- goniërs of de Eskimo's. Van Mau rik schetste hun „dat volk", de bewoners van Amsterdams steeg jes, sloppen, en „gangen" van wie men wel vagelijk wist dat zij bestonden, maar in wier wereld alles wat toenmaals „braaf en deftig" was. nu eenmaal niet bin nenging. Op de armmeesters, de diakenen en een enkele liefdadige dame na. Van Maurik kende die toêreid wel: zijn ouderlijk huis annex si- garenmakerij stond aan, het Am sterdamse Damrak. Tegenover de voordeur was er de drukte van de beurtschippers en achter het huis waren de straatjes en steeg jes waar het volk woonde, waar uit zijn vader de arbeiders voor zijn sigarecimakerij recruteerde. Dat volk nu („dat" volk. zei men aen beetje minachtend) ging Van Maurik beschrijven. Hij deed dat op een gemoede- lijk-neérbuigënde, een humoris- tisch-meewarige manier. Tot een andere houding was men in die tijd trouwens niet of zelden in staat. Hij was daarbij bepaald niet van zoiets als maatschappe lijke bewogenheid gespeend, maar het was dezelfde bewogenheid dis bijvoorbeeld de Hervormde diake nen kenmerkte, die toenmaals een eigen broodbakkerij exploi teerden, die liefst 2500 bedeelde gezinnen aan wat dagelijks voed sel hielp, en waar vier keer in het jaar gehaktballen werden ge braden bijwijze van ook eens een extraatje, en daarmee was dan aan de christenplicht voldaan. Een bewogenheid dus, die tege lijkertijd de toenmalige verhou dingen aanvaardde; die waren nu eenmaal zoals ze waren en trou wens: ook de door Van Maurik geschilderde armen waren nog niet aan zoiets als opstandigheid toe. In de Duivelshoek bij de Re- guliersbreesiraat nu al meer dan een halve eeuw verdwenen, maar door Van Maurik nog uit voerig beschreven was ieder „vóór God, Oranje en Neder land", dè waard van de armen— herberg verklaarde het hem uit drukkelijk!. Van Maurik is indertijd door Jan ten Brink met notabene Breero vergeleken. Van Maurik was volgens de hoogleraar geluk kig niet ,,in wereldbürgerlijkheid overgegaan". Nu, de vergelijking met Breero was voor Van Maurik te véél eer, maar Ten Brink had gelijk wanneer hij in hem vóór alles de typisch 4msterdaimse au teur zag. Daartegenover had Busken Hu- et radicaal ongelijk, toen hij in 1880 van Van Maurik, die toen aan het begin van zijn carrière stond, hoopte dat „de Amster dammer in den schrijver meer en meer Nederlander, de Nederlan der meer en meer wereldburger zou worden", Neen, daarvoor waren de lite raire vermogens van de latere „amuseur" der Nederlandse win- toravondbijeenkomsten toch te be perkt. Hij hëeft zich dan ook te recht, en Busken Huet ten spijt, Ln hoofdzaak aan zijn Amster damse leest gèhouden. Weer ontdekt De laatste tijd worden Van Maurits verdiensten als Am sterdams kronikeur weer ontdekt. Telkens wordt er door deze en gene zij het nogal fragmentarisch iets van hem herdrukt. En zo thans weer zijn onder de titel „Toen ik nog jong was" in 1901 uitgegeven „jeugdherinneringen aan het oude Amsterdaim". Het betreft hier een van zijn laatste en meest leesbare publlka- tiès leesbaar vooral omdat hier de hinderlijke elementen van de romantisering en de zedeprekerij ontbreken en de schrijver zich niet al te veel liet verleiden om er maar weer eens „een ver- In de tijd t de „zielverko- pers" hun dronksngevoerde, ver pauperde koopwaar voor een tientje per stuk (het zgn. „aan- brenggeld") als koloniaal ver kochten. In de tijd dat de „zielverko- voor een dubbeltje per dag een (liefst mismaakt) kind huurden, wat haar allicht meer aalmoezen opbracht. Van Maurik vermeldt dat soort dingen als terloops; hij vertelt heel veel over de Duitse „hanne- kemaaiers", de Duitse gastarbei ders van toen, maar het blijft aan de buitenkant, dat ze stonken valt hem het eerst op en een woordje als „gespuis" vloeit hem iets te gemakkelijk uit de pen; hit blijkt het verder helemaal niet onterend te vinden dat in 1883 op de Koloniale Tentoonstelling van dat jaar allerlei „straatvogels" arme, dronken, gedegenereerde types dus aan de toegestroom de vreemdelingen bijwijze van at tractie vertoond werden. Van Maurik bleef in dat alles een kind van zijn tijd, die, toen hij zijn herinneringen te boek stelde, overigens al druk bezig was verleden tijd te worden. Ze kér, hij werd nog uitverkoren om in het gedenkboek „Een halve eeuw" (18481898) de gezellig-fol- kloristische bijdrage „Uit het le ven" te leveren, maar Domela Nieuwenhuis had gelijk toen hij vlak daarop als noodzakelijke, hai-de en... eindelijk opstandige aanvulling ongevraagd zijn „Ver geten hoofdstuk" publiceerde! Niet alles? JUSTUS VAN MAURIK baaltje omhéén te bedenken", toen hij zijn herinneringen aan mensen en toestanden van weleer te boek stelde. (Voor de lezer van thans. 1968, is dit „weleer" een dubbel weleer. Hij leest namelijk hoe iemand in 1900 zich, laat ons zeggen 1860 herinnerde!) „Toen ik jong was" heeft in- plaats van literaire thans vooral documentaire waarde. Zo werd er dus een eeuw geleden door „dat" volk in Amsterdam geleefd! In de tijd van „Het Rattennest" en „De Duivelshoek" en het „Fo"t van Jaco" (een enkele kel der-kamer voor een gezin met acht kinderen en een hond). Terug naar „Toen ik jong was". De oorspronkelijke uit gave werd in 1901 groots op gezet. Ze verscheen behalve met „fotografische momentopnamen" met tekeningen van Braakensïek, Verbrugge, Li.nse en Beyer Jr. De huidige uitgave bepaalde zich tot een paar van die tekeningen, die dan nog vaak (omdat ze onre- produceerbaar zouden zijn) wer den „overgetekend", en hopelijk draaien Braakensiek c.s. zich deswege niet al te pijnlijk in hun graven om. En verder: heb ik het goed dat deze heruitgave niet helemaal compleet is? En dat ik daarin bijv. de herinneringen aan de ac teur Veltman en het verhaal van „De man uit de ark" mis? Is dat zo, dan wind ik mij daarover echter maar niet op. De hernieuwde kennismaking met althans het andere was daar voor toch t e boeiend.

Erfgoed Rijssen-Holten

Holtens Nieuwsblad | 1968 | | pagina 5