Er zit een
verkoopster
1ü ®le
telefoon
DORUS RIJKERS
d
met d
vocht
e man die
ezee
om
WÈ
mensenlevens
Uit de tijd toen Justus
van Maurik nog jong was
Kerel uit
één stuk
In begin alles verkeerd
SILVO
Eén naam
VocHgfreffelijk
fKneipynf
Nabestellingen
L$st van m svjmmam
Schip in nood
Zware tocht
Dit is een Amerikaanse verkoop
methode. die nu ook reeds een aan
tal jaren in ons land gehanteerd
wordt en wel door de firma Bell Sell
uit Amsterdam,
Directeur van deze firma is de
41-jarige heer H. J, W, Paulich, die
zijn tijd verdeelt tussen op en neer
vliegen van Amsterdam naar Düssel-
dorf (waar dit bedrijf ook een vesti
ging heeft) en op vergaderingen van
verenigingen van vertegenwoordigers
met nadruk verklaart, dat zijn be-
bedrijf niet de vertegenwoordiger be
dreigt, maar hem werk uit handen
neemt. Hoe werkt dit bedrijf?
Directeur Paulich vertelt over zijn
zaak met veel vuur, af en toe ge
plaagd door een wat Duitse tongval,
gevolg van eer, langdurig verblijf in
Düsseldorf: „Ik merk nogal eens in
gesprekken met vertegenwoordigers,
dat er bij hen een zeker gevoel van
angst aanwezig is voor onze verkoop
methode. Zij menen dat wij met on
ze telefoonverkoop de vertegenwoor
diger op den1 duur willen verdringen.
Welnu, ais er iets niet waar is, dan
is het dat wel. Ik hoop U dit duide
lijk te maken aan de hand van enke
le voorbeelden,
Ons bedrijf is eigenlijk voortgeko
men uit een blaadje voor personeels
advertenties. Elke week belde onze
firma, een onderdeel van het z-aken-
advlesbureau Laurens A. Daane,
zo'n 1500 personeelschefs van Am
sterdamse bedrijven op om te vra
gen of ze nog nieuwe personeelsle
den nodig hadden.
Deze methode; opbellen i.p.v. het
langs sturen van een acquisiteur,
werkte voortreffelijk en daarom is
„voor vijf jaar" de gedachte geboren
om deze methode ook voor inclustrie-
produkten e.d. te gaan gebruiken.
We hebben toen een klein onder
zoekje ingesteld om te zien of er in
het buitenland soms al bedrijven op
dit iclee waren gekomen en jawel
hoor. In Amerika bleek men deze'
methode al sinds 1925 te hanteren.
Ook in landen als Engeland en Zwe
den bestonden dergelijke bedrijven.
Toen zijn we schoorvoetend begon
nen de telefonische verkoop ook in
"Nederland te introduceren. In het
begin hebben we natuurlijk alles ver
keerd gedaan, maar na enige tijd
wisten we toch wel hoe het moest
Het moet n.l. zo: we hebben hier in
Nederland zo'n 70 Boll SeW-dames in
dienst. Als ik nu zeg „dames", be
doel iik dat ook, want u moet nu niet;
denken dat dit een paar arme huis
vrouwen zijn, die zo nodig iets bij
moeten verdienen. De echte Bell
Selbd'ame is gelukkig getrouwd met
een man die goed tot zeer goed ver
dient,. geen kinderen heeft, zich ver
veelt em tevens ruime ervaring heeft
in de verkoop of iets dergelijks.
Wanneer zo'n echte dame zich dood
verveelt, hoeft ze' niet naar haar
man le gaan om te vragen of zij
misschien mag gaan werken. Dat zal
die man niet goed vinden. Die zal
zeggen: „Werken o.k,, maar je komt
de deur niet uit. Dat kan niet voor
de. buren en voor de familie, boven
dien hebben we geld zat, dus daar
voor hoeft het ook niet"... Voor deze
vrouwen, die er zeer veel zijn; dat
kunt U van me aannemen1, voor deze
vrouwen is het dus de ideale oplos-
sing als zij min of meer regelmatig
voor ons allerlei mensen mogen op
bellen om die wat le vertellen over
een bepaald produkt. Zij blijven ge
heel anoniem.
..Dat wil zeggen als b.v. een spece-
raenfabritant m »ie,,,5, „4™,
voorstellen aan de winkeliers, maar
met over voldoende vertegenwoordi
gers beschikt om dit snel voor el
kaar te krijgen, dan kunnen ze onze
hulp inroepen. Wij schakelen dan on
ze dames m, die voor die fabriek al
lemaal een en dezelfde naam krijgen
toegewezen. In dit gevail dus Nanda
\an Kijn, al zouden ze evengoed n.l
lemaal Corrie van de Water kunnen
heten. Nu laten we de fabriek uit
een serie foto's een leuk meisje kie
zen en dat leuke snoetje prijkt dan
een paar dagen later op een paar
duizend brieven, die we naar moge-
.ïjke belangstellenden versturen In
deze brief wordt het artikel
geïntroduceerd en tevens vermeld
dat de lieve juffrouw, de geadres
seerde nog zal bellen om hem per
soonlijk wat over dit; nieuwe artikel
te vertellen. Mevrouw Jansen of Pe
tersen ofwel een van onze 70 dames
clie zich zo vervelen maar niet uit
werken mogen gaan, belt hem dus
op. Zij vertelt de klant Wat over het
pro duikt en probeert een order af te
sluiten of een afspraak te maken
voor de vertegenwoordiger.
Nu zijn we dus zo'n beetje aan hel
knelpunt gekomen, waar de verte
genwoordiger gaat zeggen: ,,Ja, ja,
aha, wat gaat hier gebeuren? Die
dames kunnen wel eens zó goed zijn,
dat ze zó goed verkopen dat; ik daar
door geschaad wordt. „Ik heb daar
enkele krasse voorbeelden van. We
hebben b.v. eens een aotie gevoerd
voor een knakworstfabriek. De Man
van de Knakworst was dat geloof ik,
en die actie hadden we zo opgezet,
dat de friteskramen de ene week be
zoek kregen van de vertegenwoordi
ger en de andere week door ons op
gebeld werden om te informeren
naar de mogelijke behoefte aan een
nieuwe, zending knakworst. Dat ging
prima, in alle rayons. Behalve in
één rayon, in het. begin ging het
daar nog een beetje, maar toen de
actie eenmaal wat langer draaide
stortte die telefoon-verkoop in dat
rayon helemaal ineen. Toen ben ik
eens met; een man van de Man van
de Knakworst gaan praten en toen
heb ik gezegd: ,,1-Ioor eens hier. Dit
kan niet. Hier moet wat gebeurd
zijn, anders is het onmogelijk dat we
geen enkele klant meer over hebben.
Wat bleek nu? Die vertegenwoordi
ger van die fabriek in dat bepaalde
rayon was zó bang van ons, dat ie
zijn eigen vrouw aan de telefoon had
gezet; om die naar zijn klanten te la
ten bellen. Ze zorgde er dan natuur
lijk wel voor, dat ze met telefoneren
altijd wat eerder was dan wij. Die
vertegenwoordiger was dus zó bang
zijn provisie le verliezen, dat ie z'n
eigen vrouw maarinschakelde. En
kijk, dat is nu helemaal niet nodig.
Ais wij nl. met een bepaalde onder
neming afspreken een actie te gaan
voeren, dan proberen we altijd te be
dingen dat de vertegenwoordiger,
óók over orders die wij afsluiten, ge
woon provisie ontvangt. Of de fa
briek zich daar aan houdt hopen we
dus maar, al zijn we er niet altijd
zeker van, dat ligt helemaal aan de
directie van zo'n onderneming. Heel
algemeen gesproken geloof ik echter
wel dat. de meeste fabrieken zich
aan dat verzoek van ons houden.
Nu hebben we het overigens tot nu
toe maar over een bepaald onder
deel van onze activiteiten gehad. We
doen nog veel meer. Ten eerste dus
Toen „opa" Dorus Rijkers, de onge
kroonde koning van de Blauwe Zee
ridders, in april 1928 - dus veertig
jaar geleden - op 81-jarige leeftijd stierf, had
hij met „Gods hulp" 38 reddingsacties op
zijn naam gebracht, waarbij niet minder dan
511 zeelieden aan de klauwen van de dood
waren ontrukt. In 1911 zette Dorus Rijkers
een streep onder zijn roemruchte loopbaan
als mensenredder. Op dat tijdstip sierde een
formidabele reeks medailles zijn borst als
blijken van erkenning voor zijn bijzondere
verrichtingen ran moed, volharding en zelf
opoffering. „Opa" Dorus, zoals iedereen
hem in Den Helder noemde, werd op zater
dag met militaire eer op de Algemene Be
graafplaats te Huisduinen ter aarde besteld.
Voorafgegaan door de staf muziek van de
Koninklijke Marine volgde een stoet de met
twee paarden bespannen koets, waarop de
kist met het stoffelijk overschot van de zee
held werd vervoerd naar zijn laatste rust
plaats. Langs de wegen stonden duizenden
die aan Dorus Rijkers postume eer betuig
den.
Oude zeeridders die ook met gouden let
ters in de annalen van de Koninklijke
Noord- en Zuidhollandse Reddingmaat
schappij staan opgeschreven droegen de kist
naar het graf, terwijl ook burgerlijke en mi
litaire autoriteiten de baar hegeleidden.
Coenraad Bot, na Jan Bijl schipper van de
zelfrichtende reddingboot „Dorus Rijkers"
en de commandant der zeemacht vice-admi-
raal Quant spraken bij de groeve die met
een schat aan bloemen en kransen bedekt
was. De wereld nam afscheid van de groot
ste onzer zeehelden.
É&êt 4-W'am
Dorus Rijkers werd op 28 januari 1847 in de Renssteeg in het
Oude Helder dat tijdens de laatste wereldoorlog door de bezet
ter met de grond gelijk werd gemaakt geboren. Als jongen
toonde Dorus al een bijzondere voorliefde voor de zee. Toen het
moment was aangebroken waarop hij een vak moest kiezen, lag
het voor de hand dat dit met de zee te maken zou hebben. Dorus
Rijkers werd vletterman. Dagenlang zwierf hij rond op de Noord
zee, keek uit naar schepen om, als die naar de Helderse haven
koersten, er met alle kracht heen te roeien in de hoop „klandizie"
te krijgen, dat wil zeggen aan de boot vast te maken en haar naar
binnen te loodsen. Het was een bikkelhard bestaan, ook al omdat
de concurrentie groot was. Wie het meest op zijn tellen paste en
het hardst kon roeien, kreeg het werk en... verdiende een boter
ham.
Tn de ware betekenis van het
woord streed men in die dagen
omstreeks de zeventiger jaren
van de vorige eeuw ,,'n „struggle
for life". Dat leven vol ontberingen
op kolkende zeeën, zijn zeemanschap
en gehardheid als roeier gepaard
aan zijn onverschrokkenheid bestem
den hem als het ware voor, lid to
worden van de reddingbootbeman-
ning.
Dorus Rijkers was een kerel uit
één stuik die talloze malen had bewe
zen de moed van een leeuw te bezit
ten. Moed toonde hij in iéder op
zicht. In 1870, hij was toen 23 jaar,
stapte hij in het huwelijksbootje met
een weduwe die zelf zes kinderen
had.
Als matroos op de reddingboot zou
Dorus Rijkers een leven gaan leiden
dat niemand na hem kon evenaren.
Hij kreeg de eerste kans in 1872. Op
de Zuiderhaaks leed de Nederlandse
bark „Australia" schipbreuk en Do
rus Rijkers en zijn maats slaagden
erin 25 bemanningsleden van boord
te halen. Op 6 maart 1886 werd hij
tot schipper benoemd van de zelf-
oprichtende reddingboot die met
mankracht werd aangedreven en
acht tmaanden later werd hij hier
over met het bevel belast tijdens een
actie op de Noord*rhaaks waarbij
van het Engelse fregat „Brambletye"
21 b mail,werden.geredVoor de
laatste maal trad Dorus Rijkers als
mensenredder op in het jaar 1911
toen op de Razende Bol de Duitse
schoener „Elfriede" in nood verkeer
de en zes zeelieden veilig en wel aan
wal werden gebracht.
D> telefoon in het huisje van „opa"
Dorus rinkelt. Het is een storm
van jewelste. De nacht is ang
stig. De Noordzee kolkt. Schipper
Dorus heeft zich in een wip aange
kleed. Hij rukt de deur van zijn wo
ning open, de noordwesten wind
grijpt hem en dwingt hem tot stil
stand. Hij loopt naar de dijk waar
de reddingboot gereed ligt en al
spoedig heeft hij in de gaten wat er
aan de hand is. In het duister van
de nacht flitsen de vuurpijlen en de
noodseinen van het in gevaar
verkerende schip omhoog. Alles is
nu in gereedheid om er op af te
gaan. Maar voordat de boot in zee
glijdt, kijkt Dorus nog eens de dijk
af en tikt dan tegen de ruiten van
het kleine huisje in de Renssteeg
terwijl hij, zijn stem tegen het
stormgeweld verheffend, uitroept:
„Nacht moeder!" Dit zou hij nim
mer vergeten. Eerst moeder Rijkers
„genacht" wensen en dan...het ge
vaar in.
Een ander beeld. De reddingboot
komt binnen na een zware
tocht. Tweemaal hadden de man
nen tevergeefs geprobeerd het wrak
dat op de zandpalten was vastgelo
pen, te bereiken. De derde maal
lukt het wel, de schipbreukelngen
werdein in veiligheid gebracht. Dorus
stapte aan wal. Hij liep de dijk af
naar huis, maar uitgeput door ver
moeienissen en ontberingen van de
laatste uren moest hij op de stoep
van de Petrus en Pauluskerk aan de
Kerkgracht gaan zitten. Daar viel
hij in slaap. Men vond hem later en
zei: „Dorus is dronken". Dat was hij
niet. Dorus Prijkers kon gewoon niet
meer van vermoeidheid.
Op 27 januari 1927 werd Do
rus Rijkers 80 jaar. Op die dag
vergat Nederland zijn grijze zee
held niet. Bij die gelegenheid
werd hem een radiotoestel aan
geboden waarvan hij de „Mexi
caanse hond" het mooiste vond.
Want dat door merg en been
gierend gegil deed hem denken
aan de stormwind, aan de ra
zende zee waarnaar zijn hart tot
aan zijn dood toe bleef uitgaan.
JAN BRUIN.
het invoeren van nieuwe produkten.
Voorts het telefonisch noteren van
nabestellingen van reeds eerder be
kende produkten, diit. dan vooral voor
wat betreft bepaalde actie-goederen.
Een1 bepaalde fabriek biedt b.v. voor
vier weken de waspoeder eèn paar
cent goedkoper aan en ais die actie
dan al zo'n week of drie loopt, bellen
wij de diverse waspoederverkopers
in den lande op en zeggen we:
„Mijnheer Jansen, hoort U eens hier.
U weet, we hebben op het ogenblik
een actie van waspoeder. Die is over
een paar dagen afgelopen, heeft U
misschien nog wat nodig?" Nou tien
tegen een heeft die goeie man inder
daad nog wat nodig en zegt ie tegen
Marian van der Molen, of hoe ze ook
tmag heten: „Stuur me nog m«ar
wat".
Dan zijn er verder nog b.v. duur
zame verbruiksartiikelen die zich niet
via de telefoon laten verkopen. Onze
Bell Seli-d'ame belt dan echter moge
lijk geïnteresseerden op. Zij vertelt
dan wat over het produkt en de
klant stelt haar vragen. Nu zorgen
wij van te voren wel dat de dame
van Bell Sell iets af weet van het
produkt waarvoor ze propaganda zit
te maken, al kunnen we haar na
tuurlijk niet alles uit de doeken gaan
doen. Vraagt nu de klant op een1 ge
geven moment iets van technische
aard, waar onze dame niets van
weet, dan zegt; ze legen die goeie
man „Ja mijnheer, kijkt u eens. Dat
weet ik niet, Daar hebben we onze
vertegenwoordiger voor. Zal ik hem
dan maar vragen om eens langs te
komen? Zegt u maar wanneer het u
schikt". Ziet u, zo is de weg ge
opend voor de vertegenwoordiger om
een order af te sluiten.
We hebben het één keer meege
maakt dat wij bij een paar duizend
mensen interesse probeerden te wek
ken voor een nieuw type auto en dat
de man de andere kant van de
hoorn zó- getroffen was door deze lie
ve juffrouw van Bell Sell, dat ie zei:
„Nou, juffrouw we zullen er niet
lang over praten. Weet u wat,
schrijft u maar zo'n auto voor me
op". Dat gebeurt natuurlijk met
vaak, hè, maar ik bedoel maar, het
kan in ieder geval. Enfin, misschien
krijgt u dezer dagen ook wel een
telefoontje van een van onze dames.
Dan weet u tenminste waar u aan
toe bent...
Justus van Maurik: Toén ik
nog jong was. Uitg. Miner
va, Amsterdam (f 5,90).
In het begin van deze eeuw was
Justus van Maurik misschien
wel Nederlands populairste
schrijver. Dat was dan in de tijd
dat professor Jan te Winkel al
maar weigerde om taalverkrach
tende nieuwlichters als Kloos voor
vol en aanvaardbaar aan te zien!
Bij ons thuis deelden ze die me
ning: er kwam zogezegd geen
vers van Kloos en geen regel van
Van Eeden of Van Deyssel over
de drempel, en wanneer vader
lust had de plechtige gezelligheid
van de zondagavond te verhogen,
las hij bepaald niet voor uit Van
Eeden's „Koele Meren des
Doods", doch haalde hij steevast
een der tien, twaalf deeltjes Van
Maurik van achter de glazen deu
ren van de boekenkast vandaan
om kroost en eega bij voorkeur
op diens „Diner van Manus" of
„Mie de Porster" te vergasten:
zijn lievelingsstukken.
Van Maurik, de schrijvendè si-
garanfabrikant, is door de tijdge
noot op een voor ons langzamer
hand onverklaarbare en onvoor
stelbare wijze gewaardeerd en
gefêteerd. De leutige heer Van
Zeggelen had ook hem, de Am
sterdammer, zo'n beetje ontdekt.
Zijn idee om de auteur van schet
sen en verhalen „uit het volle le
ven" voor het Haagse „Oefening
kweekt kennis" te laten optreden,
werd met een jaarlijks succes be
kroond. Om half zes kwamen de
Haagse heren en dames al bin
nen: „zij zaten en stonden waar
maar een voetbreed plaats was
overgebleven; zij vulden de zaal
achter zijn rug; zij schaarden
zich aan zijn voeten; zij belem
merden hem in zijn bewegingen."
Vanwaar
Vanwaar dat succes? Wel,
Van Maurik wist zijn welge
steld gehoor iets te vertellen
over mensen heel dichtbij, maar
die dat gehopr even vreemd en
onbekend waren als ons de Pata-
goniërs of de Eskimo's. Van Mau
rik schetste hun „dat volk", de
bewoners van Amsterdams steeg
jes, sloppen, en „gangen" van
wie men wel vagelijk wist dat zij
bestonden, maar in wier wereld
alles wat toenmaals „braaf en
deftig" was. nu eenmaal niet bin
nenging. Op de armmeesters, de
diakenen en een enkele liefdadige
dame na.
Van Maurik kende die toêreid
wel: zijn ouderlijk huis annex si-
garenmakerij stond aan, het Am
sterdamse Damrak. Tegenover de
voordeur was er de drukte van
de beurtschippers en achter het
huis waren de straatjes en steeg
jes waar het volk woonde, waar
uit zijn vader de arbeiders voor
zijn sigarecimakerij recruteerde.
Dat volk nu („dat" volk. zei men
aen beetje minachtend) ging Van
Maurik beschrijven.
Hij deed dat op een gemoede-
lijk-neérbuigënde, een humoris-
tisch-meewarige manier. Tot een
andere houding was men in die
tijd trouwens niet of zelden in
staat. Hij was daarbij bepaald
niet van zoiets als maatschappe
lijke bewogenheid gespeend, maar
het was dezelfde bewogenheid dis
bijvoorbeeld de Hervormde diake
nen kenmerkte, die toenmaals
een eigen broodbakkerij exploi
teerden, die liefst 2500 bedeelde
gezinnen aan wat dagelijks voed
sel hielp, en waar vier keer in
het jaar gehaktballen werden ge
braden bijwijze van ook eens een
extraatje, en daarmee was dan
aan de christenplicht voldaan.
Een bewogenheid dus, die tege
lijkertijd de toenmalige verhou
dingen aanvaardde; die waren nu
eenmaal zoals ze waren en trou
wens: ook de door Van Maurik
geschilderde armen waren nog
niet aan zoiets als opstandigheid
toe. In de Duivelshoek bij de Re-
guliersbreesiraat nu al meer
dan een halve eeuw verdwenen,
maar door Van Maurik nog uit
voerig beschreven was ieder
„vóór God, Oranje en Neder
land", dè waard van de armen—
herberg verklaarde het hem uit
drukkelijk!.
Van Maurik is indertijd door
Jan ten Brink met notabene
Breero vergeleken. Van Maurik
was volgens de hoogleraar geluk
kig niet ,,in wereldbürgerlijkheid
overgegaan". Nu, de vergelijking
met Breero was voor Van Maurik
te véél eer, maar Ten Brink had
gelijk wanneer hij in hem vóór
alles de typisch 4msterdaimse au
teur zag.
Daartegenover had Busken Hu-
et radicaal ongelijk, toen hij in
1880 van Van Maurik, die toen
aan het begin van zijn carrière
stond, hoopte dat „de Amster
dammer in den schrijver meer en
meer Nederlander, de Nederlan
der meer en meer wereldburger
zou worden",
Neen, daarvoor waren de lite
raire vermogens van de latere
„amuseur" der Nederlandse win-
toravondbijeenkomsten toch te be
perkt. Hij hëeft zich dan ook te
recht, en Busken Huet ten spijt,
Ln hoofdzaak aan zijn Amster
damse leest gèhouden.
Weer ontdekt
De laatste tijd worden Van
Maurits verdiensten als Am
sterdams kronikeur weer
ontdekt. Telkens wordt er door
deze en gene zij het nogal
fragmentarisch iets van hem
herdrukt. En zo thans weer zijn
onder de titel „Toen ik nog
jong was" in 1901 uitgegeven
„jeugdherinneringen aan het oude
Amsterdaim".
Het betreft hier een van zijn
laatste en meest leesbare publlka-
tiès leesbaar vooral omdat hier
de hinderlijke elementen van de
romantisering en de zedeprekerij
ontbreken en de schrijver zich
niet al te veel liet verleiden om
er maar weer eens „een ver-
In de tijd t de „zielverko-
pers" hun dronksngevoerde, ver
pauperde koopwaar voor een
tientje per stuk (het zgn. „aan-
brenggeld") als koloniaal ver
kochten.
In de tijd dat de „zielverko-
voor een dubbeltje per dag een
(liefst mismaakt) kind huurden,
wat haar allicht meer aalmoezen
opbracht.
Van Maurik vermeldt dat soort
dingen als terloops; hij vertelt
heel veel over de Duitse „hanne-
kemaaiers", de Duitse gastarbei
ders van toen, maar het blijft
aan de buitenkant, dat ze stonken
valt hem het eerst op en een
woordje als „gespuis" vloeit hem
iets te gemakkelijk uit de pen; hit
blijkt het verder helemaal niet
onterend te vinden dat in 1883 op
de Koloniale Tentoonstelling van
dat jaar allerlei „straatvogels"
arme, dronken, gedegenereerde
types dus aan de toegestroom
de vreemdelingen bijwijze van at
tractie vertoond werden.
Van Maurik bleef in dat alles
een kind van zijn tijd, die, toen
hij zijn herinneringen te boek
stelde, overigens al druk bezig
was verleden tijd te worden. Ze
kér, hij werd nog uitverkoren om
in het gedenkboek „Een halve
eeuw" (18481898) de gezellig-fol-
kloristische bijdrage „Uit het le
ven" te leveren, maar Domela
Nieuwenhuis had gelijk toen hij
vlak daarop als noodzakelijke,
hai-de en... eindelijk opstandige
aanvulling ongevraagd zijn „Ver
geten hoofdstuk" publiceerde!
Niet alles?
JUSTUS VAN MAURIK
baaltje omhéén te bedenken",
toen hij zijn herinneringen aan
mensen en toestanden van weleer
te boek stelde. (Voor de lezer van
thans. 1968, is dit „weleer" een
dubbel weleer. Hij leest namelijk
hoe iemand in 1900 zich, laat ons
zeggen 1860 herinnerde!)
„Toen ik jong was" heeft in-
plaats van literaire thans vooral
documentaire waarde. Zo werd er
dus een eeuw geleden door „dat"
volk in Amsterdam geleefd!
In de tijd van „Het Rattennest"
en „De Duivelshoek" en het
„Fo"t van Jaco" (een enkele kel
der-kamer voor een gezin met
acht kinderen en een hond).
Terug naar „Toen ik jong
was". De oorspronkelijke uit
gave werd in 1901 groots op
gezet. Ze verscheen behalve met
„fotografische momentopnamen"
met tekeningen van Braakensïek,
Verbrugge, Li.nse en Beyer Jr.
De huidige uitgave bepaalde zich
tot een paar van die tekeningen,
die dan nog vaak (omdat ze onre-
produceerbaar zouden zijn) wer
den „overgetekend", en hopelijk
draaien Braakensiek c.s. zich
deswege niet al te pijnlijk in hun
graven om.
En verder: heb ik het goed dat
deze heruitgave niet helemaal
compleet is? En dat ik daarin
bijv. de herinneringen aan de ac
teur Veltman en het verhaal van
„De man uit de ark" mis?
Is dat zo, dan wind ik mij
daarover echter maar niet op.
De hernieuwde kennismaking
met althans het andere was daar
voor toch t e boeiend.