EDeze trein gaat naar -Qnóckede^, Dit is een kaartje voor Groningen Wij hebben de schepping gans in onze macht en leven in vrees en in donkere nacht voor wat wij zelf hebben geschapen in vrees voor de dood, die thans oogsten kan rapen, groter dan ooit der mensen dwaasheid en zonde hem bood. (Kerstfeest 1959) Wij zijn zo veel verder dan herders en wijzen, wij zijn zoveel verder, wij, in onze tijd, dan zij in 't jaar 1 der christenheid. Maar als wij onze ogen sluiten, gebogen voor de kribbe, sluiten in gebed,- dan zien wij de ster en het hemelse licht en horen der engelen kerstgedicht: vrede op aarde, ook voor vrede op aarde, ook nu. Wij trekken niet langer op snelle kamelen langs eenzame wegen, waar hoog en ver, 't nachtdonker ontstegen, schiften de ster. Dan zijn we zo ver en zo wijs als zij, die zochten en vonden en bidden konden. Onrustig is ons hart tot het rust vindt bij Hem, die wij zoeken, als zij. Die was in 't jaar I der christenheid en bij ons blijft tot in eeuwigheid. Amen. Maar onze raketten ontvlieden de dampkring, verkennen de ruimten en tarten de wetten, die zij eenmaal hielden voor onwrikbaar vast. Wij temmen de oerkracht, wij temmen de ruimte, wij worden door niets meer verblijd of verrast. Ja, zoveel ver dei- zijn tvij in onze tijd dan zij in 't jaar I der christenheid. L. v. Schootcn. (Nadruk verboden) KERSTVERHAAL „Nee juffrouw", zei de conducteur en gaf Rina Bouma het kaartje terug dat ze hem, een beetje afwezig, overhandigde. „Hebt u niets anders?" „Wat bedoelt u?" vroeg Rina verbou wereerd. Ze was plotseling wreed opgeschrikt uit de prettige gedachten aan de thuis komst straks, in het dorp even boven Groningen. Thijs, haar zwager, zou met de auto aan 't station staan en thuis zou 't licht zijn en warm en feestelijk en ze zouden er allemaal zijn, vader en moe der, de broers en zusters. Rina was verpleegster in een zieken huis in Amsterdam. Dat had wat voeten in de aarde gehad, eer zij, de jongste thuis, haar zin kreeg. Ze waren gewend altijd maar zo'n beetje vergoelijkend te lachen om Rina's plannen, en haar ide aal: verpleegster worden, hadden ze nooit erg serieus genomen. En Amsterdam was zo ver en voor een jong meisje vol ge varen. Maar Rina had een „koppetje" en ze had doorgezet En nu mocht ze met kerstfeest naar huis, en behoefde pas de dag vóór oude jaar terug te zijn om haar collega's de vrijheid te gunnen, die met Kerstmis dienst hadden. Sandra, haar kamerge note, had de trein voor haar uitgeknob- beld. „Je kunt blijven zitten tot Gronin gen toe", had ze gezegd. Op het station leek het een chaos. Alle perrons stampvol. Gestadig dreunde de luid spreker stem met mededelingen over vertragingen, wijzigingen in de trei nenloop, extra treinenmaar ze was toch goed en wel in een trein voor het noorden terechtgekomen. En in Amers foort was ze heerlijk, een. beetje doezelig, blijven zitten. Dat kon, Sandra had het gezegd. En wat had nu die conducteur? „Dil is een kaartje voor Groningen" zei de jongeman met het bleke gezicht in de donkere spoorweg-uniform „en de ze trein gaat naar Enschede. En hij stopt niet vóór Apeldoorn." Het was Rina of haar knieën slap wer den, alle kleur trok weg uit haar gezicht. „Hoe kan dat nou?" vroeg ze een beetje schaapachtig. „Heeft de conducteur u niet gezegd, dat u in Amersfoort moest overstappen?" „Er is helemaal geen conducteur ge weest." „Nou, da's mooidaar zit u lelijk mee in, juffrouw." „Kan ik niet ergens overstappen?" „Er gaat geen trein die kant meer uit vóór morgenochtend Rina staarde wanhopig voor zich uit. In de verkeerde trein, dat was al erg genoeg. Maarze kwam vanavond niet meer thuis. En wat moest ze doen? Uit stappen in Apeldoorn? Daar onderdak zoeken? Laat in de kerstavond dwalen met een zware koffer door lege, koude straten? En wat zouden ze thuisOp eens sprongen haar de tranen in de ogen. De conducteur zag het. „Juffrouw", zei hij en zijn ambtelijke stem werd menselijk, „we zijn er toch het eerste half uur nog niet. Blijft u maar rustig zitten, dan zal ik zien wat ik doen kan. Ik kom zo weer bij u." Zijn stem klonk opgewekt, maar zijn gezicht was moe en zijn ogen stonden niet vro lijk. Hij knikte eens en liet haar al leen Rina was bang, dat hij haar vergeten zou, en een zucht van verlichting ont snapte haar toen ze zijn lange, donkere gestalte weer in de deur zag. Ze had nauwelijks durven denken, ze wist wer kelijk geen raad Hij kwam tegenover haar zitten. „Het beste wat u doen kunt, lijkt me", zei hij, „is doorreizen naar Deventer. Vandaar gaat er morgen al vroeg een trein naar Zwolle, en dan is 't nog maar een goed uur naar Groningen." „Ja, maar thuis „U kunt in Deventer de politie vragen, naar uw woonplaats te bellen, dan zal de politie daar ze bij u thuis wel in lichten." Deventerze wist er heg noch steg. Ze zou het politiebureau niet eens we ten te vinden. En daneen hotel zoe ken? De jonge conducteur sloeg haar be langstellend gade en het leek of hij haar gedachten las. „Deventer", zei hij, „daar woon ik. En daar ga ik van de trein, 't Zit er op voor DOOR L. VAN SCHOOTEN vandaag. Dan ga ik wel even. met u naar de chef en dan bellen we daar Nu, dat was al wat. Ze begon een straaltje licht te zien. De gedachte, dat ze daar helemaal alleen, laat in de kou de winteravond, met haar koffer op het verlaten stationsplein zou staanze huiverde onwillekeurig. „En nu zal ik even een bonnetje voor u schrijven", zei hij, „want reizen over een omweg, al of niet per ongeluk, kost toch altijd geld. Dienst is dienst." Ze stonden samen op het stationsplein, Jan Winters en zijn „blinde passagier", zoals hij schertsend zei. Ze hadden op gebeld en de politie had beloofd meteen naar Rina's woonplaats te zullen bellen. Thijs zou wel merken, dat ze niet ge komen was „Tja", zei hij, „en nu Hij keek haar aan en zag haar ge zicht, bleek van de kou en de nerveuze spanning. „Moét u 's horen", opeens kwam er een tinteling in zijn sombere ogen. „Ik woon hier, weet u. Misschen kunt u vannacht wel bij ons logeren. Ik woon alleen met mn moeder, en die is ziek „Ach", zei Rina meewarig. „Ja, ze heeft de hele dag alleen gele gen, ik maak me ongerust(nu be greep ze zijn sombere blik), „maar ik kon niet eerder weg. Daardoor hebben we ook geen gastenhet is geen erg ge zellige Kerstmis dit jaar, vrees ik. Maar we hebben wel een kamer en, een bed over. Wat dacht u?" „O nee", wees Rina beslist af, maar De kerstboom staat weer opgesteld. ze had eigenlijk meteen spijt. Wat schoot haar anders over? „Als u liever in een hotel gaat", rea geerde hij koeltjes, ,,'t is bij ons na tuurlijk maar heel eenvoudig „O nee, nee", ze legde haar hand op zijn arm, „datzo bedoel ik het niet. Maar ik kan u toch die last niet aan doen, en uw moeder is ziek. Ik vind het reuze aardig van u, heus, maar ik kan u die overlast niet aandoen." „Luister es", zei Jan Winters, „we horen nou al veertien, dagen voor de radio over vrede op aarde voor mensen van goede wil, en als je nu eindelijk eens de kans krijgt iets voor je medemens te doen „Maar uw moeder „Moeder zou het me nooit vergeven als ik u hier in de kou aan uw lot over- liet. Het eind zou ervan weg zijn. Nee, met moeder is het wel oké. Ik hoop al leen dat ze een beetje opgeknapt is." Verder praten was overbodig. Op haar aandringen namen ze een, taxi, die wel dra stopte voor een eenvoudige woning in een stille buurt. „Ha moeder!" zei Jan Winters, ,,'k Breng visite mee!" Maar de vrouw op het bed reageerde nauwelijks. Rina zag, met kennis van zaken, dat ze hoge koorts had. „Uw moeder is hard ziek", fluisterde ze en keek naar de jongeman die ver slagen bij het bed stond. „Ja", zuchtte hij, „dat vrees ik ook. Ik zal eerst even kijken of uw kamer in orde is, en dan even koffie zettenmis schien wilt u nog wat eten? 'n Spiegel- eitje maak ik zó klaaren dan blijf ik vannacht wel op." „Geen sprake van", antwoordde Rina beslist. „Koffie, brood, spiegelei, best. Voor ons allebei, want u ziet er ook dood moe en hongerig uit. Maar ik slaap van nacht wel op deze divan, dan ben ik met een bij de hand als er wat gebeurt. Ik ben verpleegster", voegde ze er aan toe en richtte zich zo ver mogelijk op, in het bewustzijn van haar overwicht in deze situatie. Jan Winters was de zoveelste, die merk te dat Rina een „koppetje" had. Zijn moeder was wakker geworden uit haar koortsdromen. Ze spande zich in om te begrijpen, wat Jan haar vertelde. Haar ogen dwaalden naar het meisje, dat al handig de tafel dekte. „Ze is verpleegster", legde Jan uit en iets als een glimlach trok om zijn mond, „en ik vrees dat we geen van beiden veel meer in hebben te brengen, moeder." Het werd een heel andere kerstnacht dan Rina zich gedroomd had. De zieke was onrustig en herhaaldelijk stond Ri na op om haar wat te drinken te geven of haar kussen op te schudden. Maar te gen de morgen viel ze in een diepe slaap en ook Rina merkte dat ze geslapen had toen ze verbaasd haar ogen opende in een vreemde kamer, en Jan Winters, dit maal in een donkerblauw pak, fris ge schoren, naast de divan zag staan. Haar blik zwenkte naar de tafel, die keurig was gedekt. Er was verse thee, brood, gebakken ham en eieren 'en beschuit en een paar grote sneden krentenbrood. „Goeie kerstmorgen", zei Jan Winters opgewekt. Ze tastte verschrikt naar haar haar, dat helemaal in de war was geraakt, keek naar haar gekreukte japon. „Ik zie er afschuwelijk uit", stamelde ze. „Boven op uw kamer staat alles klaar om u op te knappen", zei hij. „Moeder slaapt nog; ze is veel rustiger. Gelukkig. Moest u er dikwijls uit vannacht?" „Ja", zei Rina, nog half slapend, „maar ik geloof óók, dat deze slaap haar goed doet." „En als u ontbeten hebt, gaat u ook nog even rusten", adviseerde hij. „Of wilt u meteen naar de trein? Dat kan ook." Rina dacht even na. „Ik ga pas in de namiddag", besliste ze. „Ik heb hier nog wel een en ander te doen." Hij protesteerde. Hoe kreeg ze dat in 't hoofd? Was het al niet mooi genoeg, dat ze de nacht bij z'n moeder had ge waakt? Ze moest toch naar huis, genieten van haar kerstvakantie? Hij zou het heus wel redden alleen „Dat dacht ik ook eerst, in de trein", zei ze, „maar ik ben toch vreselijk blij dat u me toen niet in de steek hebt -ge laten. Ik zal alleen straks proberen naar huis te bellen of te telegraferen, dat ze weten hoe laat ik kom." Jan Winters begreep dat er niets meer te argumenteren viel. En zijn moeder keek vanaf haar bed, dat Rina weer had opgemaakt en waar ze nu prinsheerlijk troonde, met een stille glimlach naar het ijverige gedoe van het meisje. Rina wist een smakelijk ziekenkostje klaar te maken en ze zette Jan aan 't aardappelen schillen en ze vond de kaar sen, die Jan had gekocht en in arren, moede maar had opgeborgen omdat 't toch geen kerstfeest zou zijn thuis en het maal dat ze samen gebruikten, kreeg warempel iets van een feestmaal. Zonder dat ze het merkten, noemden ze elkaar bij de naam. „Kind", zei de oude vrouw dankbaar, „je bent een engel." ,,'n Kerstengel", lachte Rina. „Nee, de reddende engel was Jan. O, wat was ik blij, dat ik niet op eigen houtje in De venter op speurtocht naar onderdak be hoefde te gaan." „We zullen later wel eens uitzoeken, wie van ons eigenlijk de engel is", lachte hij, maar meteen betrok zijn gezicht. „Dat is te zeggenlaterzie ik je ooit terug?" „Misschien", glimlachte Rina. „Je weet maar nooit." „Ik zit op de lijn naar Amsterdam", ontdekte Jan. „En daar werk jij." „Nou", plaagde Rina, „en misschien kom je me in dat grote Amsterdam toe vallig nog wel es tegen." „Waarom toevallig?" waagde Jan. „Heeft dat ziekenhuis van jou soms geen telefoon?" „Zo Jan", zei de ladingmeester met een knipoog naar de lange jongeman, die de trein naar Zwolle stond na te kijken. „Je meisje weggebracht?" „Zo ver is 't nog niet, Jansen", ant woordde Jan opgeruimd. „Maar wat niet is, kan worden." „Als ik een vrouw was", peinsde de la dingmeester zwartgallig, „trouwde ik nooit een spoorman." „Deze juffrouw heeft een spoorman no dig", lichtte Jan in, „want anders neemt ze de verkeerde trein (Nadruk verboden) Kerstkoraal gezongen in de 700 jaar oude Mariakerk te Liibeck.

Erfgoed Rijssen-Holten

Holtens Nieuwsblad | 1959 | | pagina 2