GROET Het is weer Kerstfeest maar 't schijnt zinloos u te zeggen, dat herders deze nacht verrukt zijn opgestaan. U weet het allemaal; er valt niets uit te leggen; 't is lang geleden reeds en 't was hier ver vandaan. De vuren doven uit en het wordt al maar kouder. Wie hoort nog 't zingen van Gods witte legermacht in zijn bekommernis? De wereld wordt snel ouder; het licht zinkt naar de kim. En daarna komt de nacht. Er reist een karavaan verlangend door woestijnen; elk der drie Koningen brengt zijn eerbiedig deel. Maar wat ons 't meest ontroert: zij moeten slinks verdwijnen. In dit verhaal schijnt slechts Herodes actueel. Want heeft hij niet de macht en moet het Kind niet vluchten? En hoort gij Rachel niet, die jammert om haar kroost? En toch: een Gloria gaat zingend door de luchten: op deze aarde vree: God kwam de mens tot troost. Nooit houdt het vragen op: Is alles reeds verloren? En zo God ons bemint: waar is de laatste kans? Dit heimwee laat niet los: Er is een Kind geboren, een blijde ster wenkt stil en stralend aan de trans. Het is weer Kerstfeest, maar is 't zinloos u te zeggen dat herders deze nacht verrukt zijn opgestaan? Waar God gesproken heeft daar valt niets uit te leggen, waar Hij geroepen heeft daar dient alleen gegaan. Wij zingen Gloria en gaan het Kind begroeten. 't Was gratie dat hij kwam bij mensen metterwoon. God laat geen schreiend hart het eigen duister boeten. Mijn hart, zing Gloria en groet Gods eigen zoon. D. van der Stoep

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1980 | | pagina 3