Nogmaals de koekoek Naar aanleiding van het stukje in het vorige „An ker" betreffende de levenswijze van de koekoek, werd mij de vraag gesteld waarom de koekoek zijn ei nu deponeert in andere nesten en zelf niet gaat broeden. •Geen gemakkelijke vraag, daar de geleerden het ook nog niet over eens zijn. Er wordt namelijk als oorzaak genoemd dat de koekoek een groot aantal eieren zou leggen; er worden getallen genoemd van 15 tot 20 stuks en verder dat de eieren met tussenpozen van een week worden gelegd. Voor ons mensen met weinig vrije tijd is dit niet uit te zoeken. Voor mij ligt echter het laatste punt wel het meest voor de hand, gezien het geringe aantal vogels dat zich jaarlijks laat zien. En met onderstaand gedichtje hoop ik aan het ver zoek van vragenstellers en anderen die het ook nog niet duielijk is, te hebben voldaan. postduivensport", lezen we letterlijk, „is in wezen feen sport van gegoede mensen. Klaarblijkelijk heb ben de rijken van vandaag weinig belangstelling voor deze fascinerende sport". Wanneer we dit lezen kunnen we ons pas goed realiseren hoe laag de levensstandaard in India is, hoe arm de mensen daar zijn, zo zelfs dat het hou den van postduiven alleen weggelegd is voor de rijken. Wat een verschil met ons land waar deze inder daad boeiende sport voor tienduizenden arbeiders hun grote hobby betekent die ze zonder al te grote financiële opofferingen naar hartelust kunnen be oefenen. Een reden om dankbaar te zijn, maar ook om bereid te zijn offers te brengen wanneer deze gevraagd worden voor de „achtergebleven gebie den". Als april met al zijn grillen En zijn buien ons verliet En ons mei dan komt begroeten Met bloemengeur en vogellied. Ja onze kleine lieve zangers En de vogels van de wei Keerden allen tot ons weder Velen legden reeds een ei. Ik was naar buiten heen getogen Maar die ik zocht zag ik nog niet Zo zat ik toen naar hem te luisteren Daar men hem eerder hoort dan ziet. Zo zat ik daar aan hem te denken Totdat mijn oor het „koekoek" hoort Ja 't is waar, het is geen zingen Maar je geroep heeft mij bekoord. Maar koekoek, koekoek, weet je zelf wel Dat menigeen slecht van je zegt En dat je verder nog gehaat ivordt Omdat je je kroost te vondeling legt? Men zegt ook wel van luie vogel En dat men 's winters je niet kent En dat je 's zomers alleen maar koekoek En dat je 's winters sperwer bent. Maar dat jij niet zorgt voor eigen jongen Daar heb je toch je reden voor Maar dat komt heus niet van luiheid Je bent eer te druk er voor. Want je legt niet alle dagen Maar om de week leg je een ei Dus als je vier zou leggen Was er reeds een maand voorbij. Je zou dan ook nog moeten broeden En als je al die tijd daar zat Men zou het waarlijk ondervinden Er bleef aan menig boom geen blad. Want allen kennen toch die rupsen Waar andere vogels foei van zijn Maar als jou roep klinkt door de blaren Vreet je ze alle groot en klein. Neen koekoek, laat ze maar praten Dat je een slechte vogel bent Want het zijn dan zeker woorden Van een mens die je niet kent. G. J. van Putten 27

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1964 | | pagina 27