IMKEREN 14 Schrijf nog eens iets over het imkeren en het bijenleven, zo werd ons ver schillende zijden verzocht. Alsof wij er alles van weten, en het bijenleven, zo als ieder imker, ooit zullen leren begrij pen. Het bijenleven moge dan voor de sportimker en ongetwijfeld ook wel voor de bedrijfsimker zeer interessant zijn, het stelt ons telkens weer voor verrassingen, volkomen afwijkend van de theorie. Misschien is dat wel één van de aantrek kelijke zijden van de imkersport, het ex perimenteren, nieuwe methoden in toe passing te brengen, waarvan men zelden het resultaat vooruit kan bepalen. In dit opzicht heeft de imkersport veel gemeen met de vissport. Een sportvisser droomt ervan steeds nieuwe methoden toe te pas sen op de weg naar succes, loodjes worden uitgemillimeterd en uitgebalanceerd, dob bertjes in grote verscheidenheid gepro beerd. Het inleggen is een kunst op zich zelf, er zijn er, die bijna op slaapsokken langs de wallekant lopen om de echo van een stap onder de waterspiegel te vermij den. Bij het voeren van en vissen naar karper moeten stukjes aardappel precies op dezelfde maat gesneden en een paar dagen op dezelfde plek gestrooid worden. Dan komt de visser op een voor de karper kwade dag en legt voorzichtig in met pre cies een zelfde kubus aardappel op het voerplekje en als je het mag geloven wor den op deze wijze „kanjers" gevangen. Zo gaat het ook de imker. Bij velen doet alleen hun methode het goed, kasten met honderd pond is heel gewoon, stapelkas- ten dus. Een ding hebben onze sportvis sers en imkers echter zeer zeker met el kaar gemeen: ze zijn in hun sport hulp vaardig en sportief onder elkaar, zij kun nen overdrijven en doen dat in vele ge vallen ook ongelimiteerd, zij zijn echter nooit geheimzinnig met de wijze, waarop zij hun successen behaalden en prijzen deze van de daken af. Aan beginnelingen zouden wij echter willen adviseren, probeer het eerst maar eens met een voorntje en met een kast, die goed is voor 20 a 30 pond. Niet ieder, die het bijenleven en imkeren interessant vindt, zou zelf bijen willen houden. Bijen steken immers Gelukkig, zegt de imker, dat ze dit doen. Was dit niet het geval, dan zou het een dorre sport zijn en een kind zou de was kunnen doen. Bovendien, dat steken van onze ho ningbij valt nogal mee. Natuurlijk, de bij zal zich verdedigeiA wanneer mens of dier haar te na komt^ en dat doet zij door middel van haar gif angel. En ze heeft niet de zintuigen om de werkelijke gevaren, die haar in het bij zonder uit de natuur bedreigen, te onder scheiden. Zij is door de gifangel op het bestrijden van deze gevaren ingesteld en maakt daarvan niet anders dan een pas sief gebruik. In tegenstelling tot de dertiger jaren, toen nog vrij algemeen het korfimkeren werd beoefend, worden tegenwoordig vrij wel algemeen kasten gebruikt, in de meeste gevallen vierkante kasten van hout, met een kap, die uit elkaar genomen kunnen worden. In deze kasten, op een wijze zoals tegenwoordig een spouwmuur wordt ge bouwd, dus met enige tussenruimte, wor den twee of meer in elkaar passende bin- nenkasten geplaatst. Gewoonlijk wordt de onderste bak, die wat dieper is dan de daarop volgende, uitsluitend voor de „broedkamer" gebruikt. Dit wil zeggen, in de onderste afdeling huist de koningin, die door een rooster, dat bovenop de broedbak ligt, niet in de zogenaamde h^ ningkamer kan komen. Het rooster is n™ melijk van maaswijdte zo gesteld, dat het wel de bijen doorlaat, doch niet de konin gin, die iets langer en dikker is dan de honingbij. Wat is hiervan het doel Op deze wijze is de koningin gedwongen haar eitjes, die zij dag aan dag in grote getale legt, uitsluitend te plaatsen in de cellen van de broedkamerramen. Bekijkt men zo'n raam met pas gelegde eitjes, dan ziet men de eitjes plat op de bodem liggen van de door de bijen glim mend gepoetste cellen. Na drie dagen heb ben deze eitjes in de cellen een verticale stand aangenomen. Dan ontwikkelt zich

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1958 | | pagina 16