HOE GAAT HET IN HOLTEN? \^'elen van ons zullen zich die vraag de laatste maanden hebben gesteld. In december en januari j.l. werden er in ,,Het Anker" een paar korte woorden over Holten geschreven, maar daar bleef het dan ook bij. Alleen voor de lezers, die ons rubriekje Personalia" telkens weer op de keper beschouwden, was het geen geheim, dat meer en meer Holtenaren bij de jute betrokken werden. Overigens werden de afgelopen maanden, wat Holten aangaat, besteed aan voorbereidingen, voorbereidingen en nog eens voorbereidingen. Eindelijk is daar dan een belangrijk stadium bereikt: de bouwvergunning is binnen! Niet-ingewijden zullen geneigd zijn te zeggen: ,,ls dat nu alles?" Maar noem het woord bouwvergunning" eens aan mensen, die zelf hebben gebouvQ of willen bouwen. Velen van hen hebben aan den lijve moeten ondervinden, hoe veel voeten het in de aarde heeft, om zover te komen. We hopen, dat het met de werkzaamheden voor de bouw in Holten nu in zulk een tempo zal gaan, dat we in één der volgende nummers van ,,Het Anker" er uitgebreid aandacht aan kunnen besteden. Aan de Firma" zal het niet liggen! 16 het tij gekeerd was en onze vriend inder daad gevangen zou hebben. En dan denk ik aan die vissersvriend, die ook een naam had te verliezen. In de buurt van Zwolle, zo had men ons verteld, was het goed vissen en op een goede morgen moest het er dan maar van komen. Bij het licht worden gooiden wij onze hengels uit op een uitgezocht plaatsje vlak voor de brug. Het weer was mooi, de omgeving dito, een beetje stroom, dat beloofde een goede dag. Om tien uur had ik echter nog geen stootje gezien, maar dat op zichzelf zegt niets. Dat een scherpe visser als Béérnd hetzelfde over kwam, zegt meer. Toen hoorden we op de wal het regelmatig geplof van een brom fiets en omkijkend stond daar onze vriend, die natuurlijk nu ons de stereotiepe vraag stelde: „wilt biet'n"? We klaagden onze nood en met een medelijdend lachje ver dween hij om 100 meter stroomopwaarts ligplaats te kiezen. Na een half uur braken wij op, doch niet, dan nadat twee onzer nog even bij onze zojuist aangekomen vriend geïnformeerd hadden, hoe het hem ging. „Ik heb er zes", zo was zijn antwoord en dat moesten we dan maar voor waar aannemen, omdat hij de vangst niet getoond had. Je wilt dan ook onder alle omstandigheden nog beleefd blijven, nietwaar Dit weet ik wel, hengelaars zijn prachtke rels, hulpvaardig en sportief. Een onder maats visje wordt altijd prompt teruggezet, rommel aan de waterkant is er niet bij. Maar ik weet ook, dat de meeste hengelaars aartsleugenaars zijn in visverhalen. Bij het schrijven van dit artikeltje lag het in mijn bedoeling, U iets te vertellen van ons uitstapje naar de polder, van grote Jan, kleine Jan, Aornd en schrijver dezes. Dat zou echter deze keer te veel plaatsruimte vergen en we houden het dan maar op een volgende keer. H. li

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1956 | | pagina 16