A/aat die
wateïkant
15
„Weer of geen weer, we gaan". Met deze
woorden namen we die avond afscheid van
elkaar: Jan, die een hengelzwiek heeft van
16 meter lengte en die alleen hij met zijn
knuisten van handen kan hanteren; „klei
ne" Jan, die helemaal niet klein is, maar
die tegen zijn naamgenoot beter zou kunnen
eten dan vechten; Aornd en Uw dienaar.
Grote Jan had zijn wagentje voor deze gele
genheid beschikbaar gesteld, een tweede
hands, door hem zelf opgeknapt, een „mie
ters" karretje. Hij is voor elke vispartij te
vinden, als zijn drukke werkzaamheden dat
even toelaten; hij beschikt over vrachtwa-
Kns vol optimisme en humorisrne en het is
n genoegen hem als naaste buur aan de
waterkant te hebben. Een scherp visser is
hij bepaald niet, in tegenstelling tot „klei
ne" Jan, die het nooit lang op één plek uit
houdt, wanneer het niet wil. Dan wordt hij
ongedurig, hetgeen zich voor de kenner ma
nifesteert in het nijdig uitblazen van grote
rookwolken. Dan is zijn vertrek en speur
tocht naar betere plaatsjes aanstaande.
Aornd is de. scherpste visser van het viertal.
Als hij van de partij is, en hij zet zich bij
het eerste ochtendgloren op een bepaald
visplaatsje, dan blijft hij daar zitten, beet
of niet beet, tot het sein van vertrek wordt
geblazen, hetgeen in de meeste gevallen niet
eerder is dan tegen het vallen van de duis
ternis. Dat moet je echt kunnen, zo'n 14 tot
16 uur aan één stuk zitten, zitten, zitten zon
der een woord te zeggen, tenzij iemand een
gesprekje aanknoopt. Want zo is hij ook wel
weer, de vriendelijkheid in persoon en voor
iedereen hulpvaardig. Toch, de praktijk leert
het, is zijn methode de beste om te vangen,
ook, als „het" niet bijt.
Wat mijzelf betreft, misschien ben ik de
grootste optimist van het hele stel. De paar
uurtjes slaap vóór een visdag breng ik stee
vast woelend in bed door met visioenen van
beet, slaan, halen en vechten met knapen
als jonge biggetjes. Maar in de praktijk lukt
het nooit. Die knapen van vissen bestaan
dan alleen maar in mijn verbeelding, wan
neer ik, als regel te laat, merk werkelijk
beet te hebben enmis sla. Wil het geval,
dat ik aan de haak leven gevoeld heb, dan
zijn het werkelijk knapen, eerst nog vrij
bescheiden, die echter de volgende dagen
snel groeien en waarvan de lengte al spoe
dig niet meer met gestrekte armen gemeten
kan worden. Och ja, dat hoort nu eenmaal
bij het „vak" en wat je ook doet, putjes
scheppen of opscheppen, doe het grondig
en goed.
Een van onze vissersvrienden heeft de naam
vroeg op te staan en altijd wat te vangen.
Op een morgen zat hij al vroeg aan de wa
terkant, toen een plaatsgenoot de kade be
trad en het gewone praatje maakte: „hoe
is 't, willen ze biet'n"? Waarop onze vriend
antwoordde,,'k weet niet, ik sin der net".
Een half uur later kwam een tweede plaats
genoot langs met natuurlijk dezelfde vraag.
Hij ontving hetzelfde antwoord. Ruim twee
uur later opnieuw twee plaatsgenoten en
natuurlijk, ook weer dezelfde vraag. Even
prompt ontvingen ook deze twee hetzelfde
antwoord. De geschiedenis vermeldt niet, of
later op de dag nog meer mensen pas
seerden en dezelfde vraag stelden, doch men
kan er verzekerd van zijn, dat ze hetzelfde
antwoord zouden hebben ontvangen, tenzij