4 gestie te zijn, want wat weet een hond van zeeziekte. Het is een staaltje van vakmanschap om ons bootje door deze storm te loodsen, want de Noorse kust en vooral daar bij de Lofo ten is enorm rotsachtig en er zijn vele klip pen onder water. En bij zo'n bruisende woe dende zee, is er geen klip te zien; je moet weten waar deze onderwatergevaren liggen. Daarom is ook de loods gedurende de ge hele reis aanwezig. Na de storm hebben we hem met veel bewondering gecomplimen teerd en heeft hij ons enkele onzichtbare klippen gewezen. De zee is spiegelglad en hij wijst ons een klein wit puntje in het water, dat steeds op dezelfde plaats blijft. „Zie je", zegt hij, „daar moeten we niet te genaan, daar is een rif, daar gaan we met een grote boog omheen". We begrijpen het en voelen ons veilig en blijkbaar heeft onze loods ook nog wel vertrouwen in ons, want op een gegeven moment mag de roergan ger het roer aan ons geven, maar hij blijft op zijn hoede, want ons kielzog maakt in plaats van een mooie rechte lijn allerlei zigzaggen en hij zal ook wel geweten heb ben, dat er de eerste mijlen geen onderwa terrif ons parten zou spelen. Maar al doet hij dan ook alsof hij enig geloof in ons heeft, we voelen ons toch maar wat trots met 't hele schip naar onze hand. In Tromsö aangekomen bemerken we dat de avonden langer worden, 't Is elf uur, maar nog hebben we geen idee hoe het ei genlijk later zal worden, wanneer we nog verder varen, dus noordelijker komen. meisje met souvenirs tegemoet. Zij toont ons popjes als kleine Laplandertjes van ren dierbont gemaakt, pantoffeltjes van bont en ook veel artikelen van zeehondenvel zijn erbij. Dichter bij de Noordkaap komen we in een echt Lappenkamp, met veel ren dieren die er niet zo mooi uizien. Ze zijn n.l. vanwege het zomerse weer wat uit hun pels gegroeid en verliezen hun haren. De rode vierkante mutsen van de de Lappen- mannen doen grappig aan. De lappenbaby's hebben wonderlijke wiegjes, waar de moe der ze te pas en te onpas in mee zeult, want ze weet, dat voor vreemdelingen deze wieg- Noorwegen heeft in de Laplanders z'n Vo- lendammers en evenals bij ons de Volen- dammers of Markers zijn ze volkomen inge steld op vreemdelingen. Wanneer we in een Lappenkamp komen in de buurt van Trom sö, komt ons dan ook al gauw een klein jes iets nieuws zijn. 't Kind ligt er nog ou derwets ingebakerd in en heeft nu niet be paald veel bewegingsvrijheid. De spanning onder ons begint wel te stij gen zo zoetjesaan, want we naderen de Noordkaap, een grote vooruitstekende rots en in deze omgeving is het immers waar de zon niet zal ondergaan. En zullen we geluk hebben We zullen hier slechts één avond zijn en hoe dikwijls is het niet nevelig Maar we hebben geluk, want de zon schijnt en er hangt geen nevel, 't Is half één en de zon zakt zienderogen naar de horizon toe, ze wordt een mooie rode bol. Tot nu toe is het een zonsondergang zoals wij die ook kennen, met dat verschil, dat het hier mi^^ dernacht is. Dat is op zichzelf al een wc^ derlijke sensatie. Half één in de nacht en de zon nog boven de horizon, dus daglicht. Op een gegeven moment als we denken „Nu moet de zon toch wel ondergaan", zien we dat de afstand tussen de onderkant van de rode bol en de horizon weer groter wordt. En hier voltrekt zich het dus het grote won der ze gaat niet onder, maar rijst weer om hoog; het is, alsof er een betovering wordt verbroken. Zienderogen gaat ze verder om-

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1956 | | pagina 4