SI naat het land van de 3 „De zon komt op en de zon gaat onder, en elke dag opnieuw volbrengt zij dit wonder' Wanneer we het hebben over de onder gaande en de opkomende zon, dan vinden wij dit zó vanzelfsprekend, dat we denken, dat dit overal hetzelfde is. En toch zijn er landstreken waar de zon gedu rende een korte tijd van het jaar niet ondergaat en waar we het mysterieuze van de nooit ondergaande middernachtszon met •<*en ogen mochten aanschouwen. Eén van .ze landen is Noorwegen. Hierover wil ik U iets gaan vertellen, zodat U ook al blijft U thuis toch meereist van het be gin af aan naar de Noordkaap. Onze zeereis begon in Rotterdam. Met de „Leda", een boot van 4000 ton van de Noor se maatschappij „Det Bergenske Dampskibs- selskab", werd de tocht gemaakt naar Ber gen in Noorwegen. Altijd weer stemt het even weemoedig, wanneer je eerst het lange, lange Nederlandse strand van zee uit hebt gevolgd, om het dan in de verte te zien ver vagen; je laat iets achter. Maar deze wee moedige stemming duurt niet lang, want we willen immers de middernachtszon zien en die kan ons land nu eenmaal niet geven, dus moeten we wel huis en hof verlaten. De volgende ochtend zetten we voet aan Noorse wal. We zijn in Stavanger, waar het al vroeg een levendig geheel is vanwege de markt en niemand schijnt dit wekelijks ge beuren over te slaan. Het valt ons op, hoe veel huizen er van hout zijn gebouwd en niet alleen de huizen, maar we komen ook overal houten kerken tegen in Noorwegen. •s we in Bergen aankomen, ligt ons eigen- tce schip reeds gereed. We gaan namelijk met een klein kustbootje verder. Eén van die bootjes, die de post en passagiers naar onherbergzame oorden brengen, daar waar geen trein kan komen, en waar men in ge val van ziekte wanneer het te lang duurt om op de wekelijkse boot te wachten met een vliegtuig gehaald wordt om naar een ziekenhuis in één van de grote steden ge bracht te worden. Het is dan ook altijd in ieder dorpje feest, als de boot aankomt. De „Mira" is overigens maar een heel klein notedopje van 1300 ton, een z.g. ketting boot, maar zeewaardig moet ze zijn, dat merken we wanneer we storm in de Lofo- den krijgen, 't Is niet na te vertellen hoe we slingeren, want dat is bar en boos; zó ligt 't schip nauwelijks op 't water, zo hoog gaat het, en zo is 't weer alsof je met je neus op 't water wordt gedrukt. Sta je aan bak boord en heb je er plezier in je niet vast te houden, dan kun je er zeker van zijn, dat je in een wip naar stuurboord zeilt, maar dat is een gevaarlijk spelletje. Eten is nau welijks mogelijk, want de eetzaal lijkt meer op een vrolijke keuken dan op een goed ge ordende zaal. Ondanks dat alles zeevast is gemaakt, liggen er massa's scherven op de grond en bijna iedereen ligt in z'n kooi: hondsziek. Hoe dat kan zijn, zien we aan een medepassagier, een grote herdershond. Hij zit heel zielig met de ogen dicht wat duizelig heen en weer te deinen met een snoet van „Bemoeien jullie je nu maar niet met mij, want ik ben zo ziek als een hond", 't Is een reuze-zielig gezicht en hij zit te kwijlen als een tandeloos oudje. Nee, zee ziekte schijnt toch geen kwestie van sug-

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1956 | | pagina 3