halen. Men kan dan aannemen dat de jute vol doende geroot is. Gewoonlijk vindt het roten plaats in sloten, stilstaande plassen, (overstroomd land) of in lang zaam stromende wateren. Tijdens het roten ont wikkelt zich gas, waardoor de bundels omhoog gestuwd worden. Om de stengels zoveel mogelijk onder water te houden, worden deze met gras zoden of andere voorwerpen verzwaard, teneinde te voorkomen, dat ten gevolge van het niet in aanraking komen met water de vezel ongelijk matig geroot wordt. Aan het roting-proces moet grote aandacht worden besteed. Te lang roten zal de vezel aan tasten, waardoor de kracht verloren kan gaan. Men krijgt dan dode jute van doffe kleur. Te kort roten veroorzaakt een overblijven van te veel harde bast met als gevolg later moeilijkheden bij het spinnen en spoelen. Het roten is derhalve een van de meest belangrijke behandelingen. Daarom kan tijdens grote droogte en bijgevolg gebrek aan goed rootwater een niet te herstellen schade aan de kwaliteit van een juteoogst berok- kead worden met al de daaraan voor de spinne rijen verbonden moeilijkheden. In sommige streken laat men de afgesneden stengels een paar dagen in stapels op het land staan, aan de zon blootgesteld. De bladeren drogen dan op en vallen af. Velen zijn van mening, dat hierdoor een krachtiger vezel ver kregen wordt. Op andere plaatsen gaat men de dikkere en harde stam-ondereiden vooraf een paar dagen onder water zetten. Men neemt aan dat deze dikkere einden een langere tijd van roten vereisen, dan de dunnere rest van de stengel. Toch ziet men vaak, dat de ondereinden van de jutevezel nog grof en hard zijn. Is dit heel erg, dan moeten deze einden worden afgesneden. Deze afsnijdsels zijn de z.g. „Cuttings." Zodra de jute voldoende is geroot moet ze uit het rootwater worden verwijderd. Ze is dan gereed voor de volgende bewerkingen of behan delingen, n.l. het afstropen van de losliggende vezel van de stengels, verder het reinigen en wassen. Dit zijn alle bewerkingen die eveneens met veel zorg dienen te geschieden. Ook moet het water, waarin of waarmee dit gebeurt zuiver en blank zijn. Anders krijgt de jute een vuile kleur en zit vol met resten van blad, bast enz. Nadat de jute gestroopt en gewassen is, wordt ze zoveel mogelijk van het overtollige water ontdaan en uitgespreid op de grond uitgelegd, of beter nog, op bamboe-rekken uit gehangen om te drogen. Dit drogen mag niet in te felle zon geschieden, daar de vezel dan teveel gaat verkleuren. In de regel geschiedt deze droging zodanig, dat er nog een behoorlijk percentage vocht in de vezel overblijft. De gedroogde vezel is de „jute" zoals wij hier die kena«. Er komt echter nog heel wat aan te pas voordat ze hier in de bekende balen in onze pakhuizen aankomt. Hierover in een volgend artikel. G. J. P. Overzicht kernvergadering d.d. 13 Mei 1948. Na opening door de voorzitter, de Heer A. H. ter Horst, worden de notulen van de vorige- vergadering d.d. 14 April voorgelezen en de daarin gestelde vragen beantwoord. Op de vraag of het niet mogelijk is, dat ook. enige arbeiderskernleden in de Redactie van het bedrijfsorgaan worden opgenomen, wordt geant woord, dat hiervoor zijn aangewezen D. Markvoort en Joh. Brinks en als plaatsvervanger F. Hanstede. Betr. de vraag om een aandeel in de winst wordt medegedeeld, dat hierover afwijzend is beschikt. Hierna worden de verschillende punten ter tafel gebracht. Allereerst is er er een verzoek uit weverij „Boomkamp." Men zou daar graag wat nieuwe kapstokken willen hebben. Momenteel worden de kleren opgehangen aan de rekken voor de bomen, omdat sommige kapstokken onder lagers tzitten, die lekken en daardoor niet gebruikt kunnen worden. Vervolgens is er een klacht uit de weverij over het garen. Hierop wordt gezegd, dat het garen niet altijd even goed kan zijn en dat kleine schommelingen wel zullen blijven bestaan. Het ligt vaak aan de jute, die toegewezen wordt. Het zal echter de aandacht der Directie hebben. Verder wordt er gevraagd of arbeiders, na dat ze een jaar ziek zijn geweest nog een uit kering krijgen. Er wordt geantwoord, dat de Directie hier voor een regeling heeft getroffen, en wel I. dat bij normale ziektegevallen, de arbeiders, nadat ze uitgetrokken zijn wekelijks een bedrag uitgekeerd krijgen, afhankelijk van het aantal dienstjaren. (Hiervoor is een minimum dienst jaren gesteld). 2. dat bij T.B.C. gevallen de regeling geldt, zoals deze op de circulaire van de laatste doorlichting is vermeld, n.l. 80 van het loon, totdat de betr. persoon zijn werk kan hervatten. De patiënt moet echter aan de bepalingen van de Circulaire hebben voldaan en doorgelicht zijn. In verband hiermede wordt geimformeerd of er dit jaar weer een doorlichting zal plaat» hebben. Hierop wordt geantwoord, dat in deze nog geen beslissing' is genomen, omdat het vorig jaar een desillusie was. In 1946 werden er 2800 personen doorgelicht, terwijl dit aantal in 1947 terugge lopen is tot 1700;

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1948 | | pagina 2