Drie november, feestdag van Sint Hubertus, de heilige jager KEK DE BUNZING GING ZIJN LAA TSTE IACHT VRUCHTEN RIJPEN IN HET NAJAAR I Parachutes De klis TJEEDS ONDERNAM de zuid wester verwoede charges op de kleurenpracht, die oktober in bos enveld schiep, wanneer we de feestdag van St. Hubertus, de schutspatroon van de jagers vie ren met een hele dag in het jacht- revier. Drie november! Wat kan dan de windheks te keer gaan. Wat kan die dag de herfst regen kil en guur over akkers en weiden klateren. Doch ditmaal was de nevel, als voorbode van een mooie dag in de nacht ontstaan boven de wei den, tegen de ochtend niet meer dan een matzilveren lint, dat dwars door een reeks met goud behangen populieren ging, een knollenland doorkrui - te en over het karrespoor zich doodliep in een dichte akkerwal, waar het rood en geel vlamde van de herfstbladeren. Alles wat in die nevelbaan kwam, werd schimmig en grauw. Op de „waag'ndiek", die tus sen de landerijen doorkronkelde van de ene boerenbedoening naar de andere - alle weggedo ken in een krans van zware ei ken - mt precies in de smalle mistgordel een dierenfiguur op de hurken. De lange achterpo ten voor de witte buik gevouwen, de oren recht omhoog, zat Lampe het haas en waste zich uitvoe rig met de korte voorlopers om lepels en bol. De langoor was hier dicht bij zijn leger en terug van de nachtelijke zwerftocht naar lavei - groenvoer (molsla, dui zendblad) -, van plan de dag te verslapen in het gele bunt langs de weg, reinigde hij zijn wol. Plots werd hij stijf als een boomstronk, vervolgens lang en smal als een rikkepost, maakte van de lepels, de oren, een gro te vé, schoof als een schim door het houtgewas op de berm en werd opgeslokt door de dekking. De novemberzon maakte de najaarstinten scherper en ver dreef de mist. Nu werd duidelijk, waarom Lampe zich zo schielijk had verwijderd. Over het karre spoor kwam een bonte troep nader. Er waren vele mannen in forse laarzen en met groene kie len aan. Sommigen droegen glan zende dubbelloopsgeweren onder de arm, anderen hadden lange stokken, waarmee ze tegen de struiken sloegen. Honden liepen, de kop laiag over het gras, door de weiden en ook daar gingen groenrokkenmet geweren en ach ter hen twee jongens, wilddra- gers, die zowaar al wat aan de stok hadden hangen. Een kleuri ge hen en een vol haas En plots bleef alles staan en men schreeuwde, dat een hond voor stond in het hout. Op de wal schemerde iets wits. dat niet van de plaats kwam. Eén van de honden, een langharige, wit- bruine heidewachtel, stond muur vast voor, de rechtervoorpoot op geheven, nek en kop gestrekt naar iets, dat tussen het bunt moest huizen. De jagers hielden hun geweren gereed. Eén schoof, nerveus, de vergeten veiligheidspal naar vo ren. En toen sprong de hond! Er werd geroepen: „Tiro, hout snip". En er tuimelde ten schim tussen de kruinen van de elzen door en geel vuur schichtte om hoog en het knalde en hagel ruis te door de bladeren, die ver vroegd hun herfstgang gingen. Doch de duifgrote vogel met de uitzonderlijk lange snavel - helemaal uit Scandinavië naar ons land gekomen op de najaarstrek - was nog in de lucht. Als een uil, zo geruisloos en soepel, gleed de begeeide jacht buit in de dekking van de wal en geen van de „geweren" kreeg meer een serieuze kans. JgEN MELKWIT nevelveld, dat boven het drassige broekland een vinnige strijd had geleverd met de zon en nu door de frisse ochtendbries uiteen werd gedre ven, omhulde de jagende troep. De figuren van jagers en drij vers vervaagden, hun groene kle dij veranderde in ruige pelskle ren. Een klaroenstoot schalde over de velden. Was het een jachthoorn? Of werd het geluid voortgebracht door de gi ote vlucht kraanvogels, die van het Lapland- se laagveen op weg was naar de Soedan, naar de boorden van de Witte Nijl, waar de steltlopers de winter zouden doorbrengen en nu samen een grote één aan de opalen novemberhemel schreven. De jagers in de nevel droe gen lansen en pijl-en-boog. Grote kokers met scherpgepunte pijlen schommelden aan hun gordels. Het hout brak open. Een zwarte ever stormde voor de drijvers uit. Schuimflarden slingerden om zijn scherpe houwers - slagtan den -. Venijnig tuurden de klei ne oogjes naar de grauwe wolfs honden, die langs zijn ruige flan ken voortrenden, van plan hem te bespringen, zodra zijn aan dacht werd afgeleid van hen. Daar slingerde een van de man nen een speer. De zwartjas rol de door het gras en nu grepen de honden het wilde, varken. Er sprong een man tussen de vechtende kluwen en een lang jachtmes flitste omhoog en stoot te met kracht omlaag. Dood! De mannen dankten Diana, de godin van de jacht, die hen ja gersheil gaf. En nog bleef de mist Totdat St. Hubertus kwam. Knie lend opkeek naar het hert met een kruis tussen de kapitale stan gen en besloot de duistere ne vel van heidendom en bijgeloof te verdrijven. En nu St. Hubertus hun schuts patroon is en zij niet meer aan Diana, de godin van de jacht vra gen om een rijke buit, trekken de groenrokken op drie november door het veld, als de sombere sfeer van Allerzielen nog in de boerschop heerst. TVAUW WAREN de „geweren" uit de nevel tevoorschijn ge treden, of een van de drijvers riep gedempt, want hij wist een haas in het leger. Midden in het grasland lag Lampe in zijn pot. Voor de jagers zich in gun stige schietpositie bevonden, voor het sein aan de kloppers werd gegeven de langoor uit het le ger te drijven, kwam de ram melaar al. Hij koerste naar het karrespoor, waar een warm ont- haa hem wachtte en Lampe liet wei drie-, viermaal de witte buik zin, voor een droge greppel een einde maakte aan de laatste salto. Tussen de dennen krijgen de hon den konijnen los. Het rappe wild liet zich niet aan de open weiden drijven, flitste soms even over een bospaadje, maar geen van de „geweren" kreeg van deze ras sprinters meer te zien, dan een grauw wolkje tussen rondstuiven de bladeren, reeds weer in de dekking, voor er gelegenheid was te epauleren. laat staan, dat men de vinger krom kon maken. Later, toen de novemberzon naar gouden populierenkruinen klom werd een bosje omsingeld en tien minuten lang leek een veldslag onder aan de bouwkamp te woe den. Het leefde er van de fazan ten. „Tiro kok!" riepen de kloppers wanneer weer zo'n forse, lang- staartige vogel met roffelend tu mult uit de dekking omhoog kwam en over de geweren koersend trachtte veiliger oorden te be reiken. Overal knalde het en het rook naar kruit; groene en rode hulzen rolden in het gras. Soms in een wolk van veren, andermaal statig en in sierlijke glijvlucht, maakten fazanten hun testament. Zo halen de volgelingen van St. Hubertus hun hart op - van vijftien oktober tot oudejaarsdag - buiten, in bos en veld. Raken niet uitgepraat over het prachti ge werk van hun honden, over het rake schot op de snel over snorrende, gedreven boshoenders en over de treffer op de hout snip, de sluwe dame met het lan ge gezicht, die zo moeilijk onder schot te krijgen is. Zo'n twintigduizend jachtakte houders zijn deze maanden In hun velden te vinden. De één heeft zijn hart verpand aan het veen, de ander legt in de denaanplan- tingen de over de brandsingels schichtende konijntjes om. De derde jaagt graag In het hoge hout en de vierde prefereert de wijde blik over het vlakke pol derland. Sommigen zijn uitgesproken voor de voet-jagers, die in kleine ge zelschappen of slechts verge zeld door hun hond, het revier afkammen. Anderen houden van het vertier van de grote drijfjacht. Allen hebben ze echter iets van onze voorouders geërfd, die vis send en jagend aan de kost kwa men en Diana, de godin van de jacht om een succesvolle speur tocht naar wilde varken en oeros, wolf en eland vroegen. Nu geeft St. Hubertus de zegen aan die genen, die, groen gekleed en niet meer om den brode, haas en fazant belagen. :XXXXXXXXXXX5OOCOCXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX5DOOOCXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXOOOOOOOOCXXXX DE GRAUWE SCHEMER sloop als een in pend doorgebracht, maar nu de avond viel, flarden gehulde landloper over het boerenerf, werd hij wakker, bemerkte een hevige honger bezetteeerst de nissen en spelonken tussen te hebben en verlangde naar een prooi. Hij zat de hooiberg en de stapels brandhout, de ver- in éen van de eiken, die als een krans van vallen aardappelkeldertjes en de kippenhok- groen eerst, nu, in de herfst van geel en bruin ken, doch richtte zijn onstuitbare aanval dan blad, om de boerderij stonden. De kleine uil op het open veld. luisterde aandachtig of hij geen getrippel In de stallen was gerammel van emmers, van muizepootjes op het dorre blad van de Het vee werd gevoederd en gemolken. Om de bodem hoorde, of de grauwe schim van een boerenbedoening was het deze herfstavond rat niet van tussen het hoogopgestapelde stil, nu ieder binnen bezig was. Helder schal- brandhout tevoorschijn sloop, het boerenerf de het „kwiek-kwiek" van de steenuil over het overstekend op weg naar de stallen om iets erf. Heel de dag had de kleine roofvogel sla- eetbaars te vinden. Dan zou de steenuil zich los maken van de slaaplak en met geruisloze wiekslag omlaag zei len en de prooi grijpen. Maar er was nog geen enkele beweging onder de eiken. Kennelijk wacht ten de nachtdieren tot het he lemaal donker was geworden. Opeens richtte Kwik de steen uil zich hoog op. Daar bij het kippenhok bewoog iets. Een ruw- behaard dier met lange bruine en korte gele onderharen hup pelde langs de wanden van het kippenverblijfTegen ieder kier tje in de wand duwde het dier zijn witte neus en inhaleerde de heerlijke lucht van levend vlees dat hij echter niet kon bereiken. Het was Kek de bunzing, die zijn verblijf in een oude konijnepijp had verlaten, toen de herfstdag teneinde neeg en op jacht was gegaan. Kwik dacht er geen mo ment aan deze grote, weerbare prooi aan te vallen. Hij riep nog eens zijn jachtroep over de boer schap en gleed toen van zijn tak en spoedde zich naar de weiden, waar hij zeker wel een veldmuis je zou verschalken. KEK KROMP plots verschrikt in elkaar. Er rikketikte wat bo ven hem en vervolgens viel er iets met een luide plof in het gras. Aarzelend sloop hij naar de plek toe, waar het geluid vandaan was gekomen. Hij besnuffelde 'n harde groene vrucht. Een eikel. De eiken lieten hun harde vruch ten los. Dat wil dus zeggen, dat de herfat begonnen was. Dan werd het toch niet beter in het vrije veld, overwoog de ulk. Wat had hij gedurende voorjaar en zomer een heerlijk leven ge had. Er ging geen nacht voorbij of er was wel een buitenkansje. Nu eens vond hij een nest met heerlijke rose muizenbabies, an dermaal een nest jonge haasje, de kleine konijntjes waren vaak nog te onervaren om in hem een dodelijke vijand te zien en hoe vaak liep hij tijdens zijn nachtelij ke zwerftochten niet boven op een broedende fazant, wulp, grutto, kievit of patrijs. Die zaten zo maar tussen het gras en vlucht ten vaak te laat om nog aan de scherpe dolktanden van de ulk te ontkomen. Ook de muizen, die heel de zomer de liefde in de bol hadden en weinig rekening hielden met mogelijk gevaar, vormden gemakkelijke prooien. Doch nu werd alles anders. Nu de herfst in 't land kwam, werd het voedsel schaarser. Straks gin gen de bladeren van de bomen en struiken, de planten stierven af, de weiden werden kaal, zodat ook de dekking minder werd en dus het gevaar van ontdekt te worden door eventuele vijan den: honden en mensen, groter. KEK SLOQP mismoedig weg van de kippenhokken. Er was daar niets te halen voor hem. Hij huppelde onder de eiken door en bleef plots als verstard staan. Hij had tussen het gras een ge luid gehoord, alsof er een of an der klein vogeltje heel hard zijn vleugeltjes op en neer sloeg. Lang zaam sloop hij naderbij en sprong toe. Tussen zijn tanden hield hij een vlindertje met grauw gete kende vleugeltjes. Een wintervlin- der. Die was zojuist uit de on dergrondse cocon gekropen en probeerde net voor het eer t zijn wieken, toen Kek hem als buit verklaarde. Doch het was weinig. Men kon er de maag niet mee vullen. Overigens had hij liever een rat- teboutje. Daarom verliet Kek de eiken, waarin voortdurend de eikels hun rikketikkende dans naar de bodem uitvoerden. Het was nu helemaal donker geworden en Kek huppelde langs de beek. Nu en dan hield hij stil om te luisteren of er onder langs de waterlijn niet wat knabbelde aan de oevervegetatie, of er geen rat druipend zich op de modderige wal hees. MAAR HET WAS erg stil langs het water. Kek begreep 't Het was herfst nu en de dieren werden minder actief. De ulk be snuffelde iets, dat voor hem op de grond lag. Een klein rood buisje, dat een scherpe lucht verspreidde. Aha, nu wist hij het weer. Ook al zo'n bondgenoot van de herfst. Die dingen wierpen de jagers weg, wanneer ze op een haas of fazant geschoten hadden. Hulzen! Dus was er hier vandaag gejaagd. Kek likkebaardde. Want waar geschoten werd, vie len slachtoffers. En lang niet alle hazen en fazanten die geraakt werden, werden door de honden gevonden. Daarom kon hier nog ergens ziekgeschoten wild in de buurt zijn. Dat zou even een bui tenkansje zijn. Kek zocht't hout gewas in de omgeving en de dro ge greppels af, maar vond niets. Slechts eenmaal rees voor zijn neus de grauwe schim van een grote haas, maar die was nog kerngezond en zette er zo'n gang achter dat de ulk niet aan een achtervolging behoefde te den ken. DE BUNZING BEMERKTE, dat hij weer tussen de hoogop getrokken gebouwen van een boe renbedoening sloop. Daarginder rook hij kippen. Maar het waren betonnen schuren. Geen schijn van kans om er binnen te drin gen. Kek kromp in elkaar, want in zijn neusgaten drong een scherpe geur binnen. Er was ge vaar. Er was een kat in de buurt Maar waar was hij? Kek zag Els en berk schudden hun bladeren af nergens een beweging, nergens een ineengehurkte schim en toch was die kat vlakbij, berekende wellicht op dit moment de doden de sprong naar de ulk. Daar was ie. Daar kwam de kat, terwijl er een gillende snauw van tus sen zijn blikkerende dolktanden ontsnapte. Meteen was de ulk in volle aftocht. Vlug, vlug, naar die 9tapel takkebossen. Als het moest zou hij vechten! Maar liever zou hij deze nacht niet met bloederige schrammen door de kattenagels veroorzaakt rondlopen. Hij had geen behoef te aan een gevecht. Slechts wil de hij een prooi vangen om zijn honger te stillen. Maar hij kon de hoop takkebossen niet meer bereiken. Opeens wist hij het, toen de kat hem juist miste, nadat de ulk intuïtief een zigzagbe weging maakte en de kat naast hem uit balans geraakt door het karrespoor rolde. Kek keerde zich naar de aanvaller, kromp in el kaar, opende de bek zo wijd mo gelijk en liet een afschuwelijke snerpende gil horen, de dreig- of angstkreet van de bunzing. Te gelijk per te hij uit klieren on der de staart een vocht naar bui ten, dat een vreselijke stank ver spreidde. De kat deinsde even te rug, vol afschuw voor de lucht, die zijn gevoelige neusgaten bin nendrong. Weer snerpte de vre selijke gil van de ulk over het erf. Nog verder week de kat te rug. Hij had jacht gemaakt op muizen en op grote ratten, op vogels en eens had hij een wezel gegrepen, die in de schuur te recht was gekomen. Maar zo'n ro ver als deze ulk, had hij nog niet eerder ontmoet. De kat volgde slechts aarzelend, toen Kek naar de takkebossen huppelde en daarin verdween. De bunzing rustte daar 'n half uurtje ui.t na de opwindende ge beurtenissen. Ondertussen was de maag nog leeg gebleven en daar moest nodig iets aan veranderd wor den. Anders kwam straks de nieuwe dag zonder dat hij een prooi had gevangen. Dan moest Kek met een lege maag het ho! weer opzoeken. En het slaapt niet best, als men honger heeft. DE BUNZING HUPPELDE on der de heg door en meteen hoorde hij boven zich ritselen. Hij gluurde omhoog en zag tegen het maanlicht kleine verenbal letjes afsteken, die op de takken zaten. Mussen, die in de haag sliepen. De ulk sprong begerig, maar zwiepende takken sloegen hem weer tegen de grond en on middellijk tjielpte en roetste het overal om hem heen. De mussen gingen op de vlucht. In voorjaar en zomer zou hij, bij zoveel pech, naar de eiken zijn gegaan om zich te goed te doen aan de vette meikevers, die uit de grond kwamen kruipen, of in de weide de maag hebben ge vuld met de voor het grijpen aan de grassprieten hangende langpootmuggen, of hij was naar het water gegaan, niet om te luisteren naar het concert van de kikvorsen, maar om de kwa kers te vangen, want de ulk hield wel van een kikkerboutje. Doch de kikvorsen zaten diep in de modder en de meikevers waren allang dood. Slechts hun nageslacht, kronke- Wanneer ik deze zonnige okto berdag uit het raam van mijn werk vertrek kijk, zie ik, hoe de wilde kamperfoelie tegen de tussenmuu vol rode vruchten hangt. Helderro de besklonten, die in de plaats kwamen van de trompetvormige, heerlijk geurende bloesems. Wat verder de tuin in hangen de vijf berken-op-een-rij vol bruinverkleur- de „worstjes". Er een tussen mijn vingers fijnwrijvend, dwarrelen, de zaadjes weg. Ze vallen niet met een op de grond, doch worden door de wind meegenomen. Dat wordt mogelijk doordat aan weerszijden van het zaadje een driehoekig vlies vleugeltje aanwezig is. Zo zorgt de berk er voor, dat er ook in wijde omgeving straks, in het voorjaar jong berketel zal op schieten. De kleurige bessen aan kamper foelie en gelderse roos, bitterzoet en lijsterbes en de fraaie rode bot tels van de hondsroosjes niet te vergeten, zien de zaadjes, die zich in de vruchtjes bevinden, ook lie ver niet pal onder de moederplant wortel schieten. Ze zouden de bes jes ver van zich af willen werpen, maar dat is nu eenmaal niet mo gelijk. Daarom kleurden deze hees ters hun bessen helrood of oranje, zodat ze goed opvallen. Daardoor weten de vogels, die ze graag con sumeren er gemakkelijk hun weg. Door te eten, of liever door de na tuurlijke gang van het voedsel, hel pen de vogels de planten met het verspreiden van de zaadjes. Deze verteren namelijk niet in het vogellichaam, worden met de uitwerpselen afge scheiden, soms kilometers var de heester, die de bessen droeg. De compositen, de samengesteld- bloemigen laten de wind zorgen voor de verspreiding van de zaad jes. Na de bloei krijgen de paar debloemen, het .klein hoefblad en het muizenoortje - om er maar en kele te noemen - een vuilwit pluis- ballonnetje: allemaal parachutes met een zaadje. De wind of een tuitende kindermond blazen ze van de steel en zo zweven ze ver weg, gedragen door de bries! Ook de wilgen gaan volgens het zelfde systeem te werk. Na de bloei verschijnen er aan de vrouwelijke struik peultjes, die na rijping een enorme vracht „dons" lossen. On telbare zaadjes-dragende prarachu- tes. De stekelige distels en de mooie wilgenroosjes zijn ook bekende zaad pluisvormers! Illlllllllllllllllllllllllllllllll i:ill|i:| I üülill ;r- Pluisballonnetjes van de muizen oortjes Zaadpluis van de wilg als witte watten De zaadjes van de gele lis of iris, die in mei zo fraai bloeit met een forse sierlijke gele bloem, zijn van een vet'aagje voorzien. Daar door blijven ze drijven, wanneer Vruchten rijpen in de boom gaarden iiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinnininm,,,: de augurkvörmige zaaddoosjes in nazomer en herfst openspringen en spoelen op de golfslag naar de mod derige boorden, waar ze het areaal van deze plant van de grens van water en land uitbreiden. Een bekend geluid is op hete zo merdagen het knappen van de zwar te brempeultjes. Die springen met geweld open en slingeren de zaad jes ver van zich af. En had u, na een wandeling door de ruigte, nooit de pijpen van uw pantalon bezet met kleine groene stekelige bolle tjes, die bijzonder hardnekkig aan de kleren blijven kleven? Dat waren de vruchten van de klis. U haalt ze van uw broek en gooit ze weg en bent zo onbewust de plant van dienst, die ze met u meegaf, toen u er doorheen liep. Zo komt ook het zaad van de klis ver van de moederplant terecht, want is het geen mens, dan is er altijd wel een haas, een ree, een bunzing, die de stekelige propjes mee krijgt! lende engerlingen bestond nog, maar die zaten veilig diep on der de grond. Maar daar was een rat. Dat plonste en sputterde daar onder langs de waterlijn van de beek. Dat was daar een gedraaf door het gras van de oever. De ulk had hem, maar de rat rukte zich piepend weer los en sprong in de beek. Kek aarzelde geen moment. Ook hij ging het water in en zwom de ontsnapte prooi na Die verdween opeens onder wa ter. En daar kon de ulk hem niet volgen. Vertwijfeld ging Kek rondjes zwemmen, hopend, dat de rat zich weer zou laten zien Maar deze had zijn onderwater- holingang bereikt en was in vei ligheid. Plots voelde Kek, dat er gevaar was. Van welke kant het kwam, wist hij nog niet. Maar er hing een duidelijke dreiging om hem heen. DE MAAN KWAM boven de bomen uit en zond zijn stralen over de beek. Op dat moment zag Kek, vanwaar het gevaar kwam. Geen halve meter van hem vandaan, stond pal onder de waterspiegel een groen vis- senlichaam van wel een meter lang met een snavelvormige bek. Een grote snoek, die opmerk zaam geworden was op een prooi door de bewegingen in het water. Kek zag, hoe de zijvinnen heel langzaam bewogen. Kennelijk wist de snoek nog niet, waar zijn prooi zich precies ophield. Daar om liet Kek zich drijven, zon der zwembewegingen te maken met zijn poten. Plots een enor me klap vlak naast hem. Hoog spoot het water op. De snoek had hem besprongen, maar mis te de bunzing op een haar On middellijk ging Kek zigzag-zwem men in de richting van de oever Weer joeg 't water in zilveri ge flarden naast de ulk omhoog Weer berekende de reuzesnoek zijn jachtsprong niet zuiver. Vlak voor Kek doemde nu de met wilgen begroeide oever van de beek op. Haastig klauterde hij tussen de in het water hangende wilgenstammetjes door en op dat moment deed de snoek zijn laat ste sprong. Het grote vissenlijf gleed met enorm geweld tussen twee wilgenstammen door, vlak achter Kek klapten de kaken met een venijnig geluid op elkaar. De bunzing was al tussen het riet, schudde zijn pels droog en luisterde toen verbaasd naar het enorm tumult, dat achter hem ontstond. De wilgenstruiken schudden ervan, het plaste en raasde. OMZICHTIG SLOOP hij teru.u Toen zag hij de snoek. De grote roofvis had zich bij zijn laatste mislukte poging de ulk te van gen klem gesprongen tussen twee elkaar kruisende wilgenstamme tjes. Hoe ranselde zijn machtige staart het water, hapte de grote bek in de twijgen, het hielp de grote vis niet. Hij was gevangen. Kek waagde het nóg niet dichter bij te komen, hoewel hij visse- vlees wel kon waarderen. Hij ging in het dorrende riet liggen en wachtte geduldig. Na een half uur werd het stil. Kek ging eens polshoogte nemen. De snoek hing dood tussen de wilgen. Vier vijf, grauwe schimmen vluchten over haast het water in. Ratten, die ook hadden gewacht, tot de grote vis dood zou zijn. Maar de snoek was voor de ulk. Hij rukte en, trok tot hij de prooi tenslotte vrij had en sleepte hem mee, dwars door de weide, naar zijn hol aan de bosrand. HET WERD LICHT. Er dreef nog melkwitte nachtnevel boven de sloten en plassen, maar de dag was er al. Zonder te rusten sleepte de bunzing de zware prooi met zich mee. Het bos kwam in zicht. Opeens hoorde hij achter de struiken het ratelend piepen van een in doodsangst verkeren de grote lijster. Onmiddellijk liet Kek de snoek vallen. Die kwam niet meer weg. Met wat geluk zou hij nu ook nog een grote lijster buit kunnen maken. Haastig ging hij in de richting van het struik gewas. Toen scheurde de ochtend- schemer vanéén in een gele steek vlam. De knal hoorde Kek niet eens meer. Vanachter de strui ken kwam de jachtopziener te voorschijn, die daar in hinder laag was gaan liggen, toen hij, bij de eerste ronde die dag door het jachtveld, de bunzing zag naderen, die een grote prooi door het gras sleepte. Hij had de angst kreet van de grote lijster nage bootst en onmiddellijk had de ro ver gereageerd. Nu lag hij dood tussen het gras, geveld door een schot hagel. Nog even ging de jachtschut de weide in, om te zien, welke prooi de ulk bij zich had gehad. Hij schudde verbaasd zijn hoofd toen hij de grote snoek vond.

Erfgoed Rijssen-Holten

Weekblad voor Rijssen | 1962 | | pagina 5