6ERNHARD of hoe eenzaam een
mens kan zijn
KERSTVERHAAL
DE VECHTPARTIJ OP HET
KASTEEL BEVERVOORDE
Snuffen wrijf
1
Half miljoen vreemde
arbeidskrachten
Vriida
22 december 1961
Weekblad voor
Pagina 4
MET VOORZIGTIGE pasjes schuifelend
naar het raam, boeg ze zich tot vlakbij
het koude glas om de stille straat af te
turen. Een eenzame wandelaar repte zich
voort, de handen diep in de zakken gesto
ken, zonder op of om te zien.
De oude vrouw bij het venster glim
lachte vol verwachting. Bemhard zou nu
wel heel gauw komen. Ze trok haar stoel
iets naar voren en ging behoedzaam zitten.
Wat onrustig keek ze de kamer in, ze
wilde niets van zijn aankomst missen,
doch moest zich er nog wel even van over
tuigen, dat alles in orde was. Ginds in de
hoek op het ladenkastje, een kerstboompje,
de voet in rood papier gedraaid, en eron
der zijn cadeau. Verspreide kandelaars
tussen hulst en dennengroen. In de andere
kamer stond de keurig gedekte tafel klaar
met gepoetst zilver om blinkend kristal.
De tafel voor hen beiden.
Ze nam een sigarendoos van het tafeltje
naast haar en klapte het nadenkend open;
er was slechts één merk dat hij rookte
hijBemhard. Ze keek naar het grote
portret boven de schoorsteenmantel, het
spierwitte haar omkranste als sprekende
omlijsting een ogenblik een gezicht vol
droefheidHet portret van haar drie kin
derenéén dochter in Amerika, één over
leden op twintigjarige leeftijd en haar zoon,
verongelukt in dat zelfde jaar. Ze voelde
aan haar hals naar een gouden kettinkje,
waaraan een medaillon hing. Haar man
stierf toen ze tien jaar getrouwd waren.
Ze ging verzitten, klemde de lippen op
een en wende haar blik naar buiten. Eén
mens was haar gebleven, Bemhard, de
trouwe vriend van haar zoon Johan, die
sedert zijn dood, haar leven lichtend en
gelukkig had trachten te maken. Neen,
Bemhard had haar nooit vergeten, terwijl
Johan toch al twintig jaar geleden omge
komen was. Jammer, dat hij zo ver weg-
woonde, anders kwam hij zeker vaker.
Het beeld van een kleine jongen slepend
met een voor hem veel te zware kerstboom,
aan de overkant van de straat voerde haar
dromend en glimlachend terug naar de ja
ren, dat Johan en Bemhard juichend de
kerstboom samen de trap optrokken. Een
gelukkig gezin was het geweest; Bemhard
hoorde er bij als één van hen, Bemhard,
die graag zijn eigen huis ontvluchtte, om
dat er geen gezelligheid heerste en daar
meer als een last beschouwd werd. Bem
hard was haar niet vergeten, hij schreef
trouw op haar verjaardag en met Pasen.
Op Eerste Kerstdag kwam hij zelf.
Ze begreep best, dat hij niet precies kon
zeggen, hoe laat hij zou komen. Het was
zo'n eind rijden. Hij had het ver gebracht,
hij was directeur van een grote fabriek
en had het natuurlijk altijd erg druk.
Het boompje was erg mooi dit jaar: het
had wel moeite gekost alles goed in orde
te krijgen, want een hulpje kon er niet
meer op overschieten nu alles zo duur ge
worden was.
De tafel in de achterkamer vertelde van
oude luister, doch de afgetrapte schoenen,
die ze op een voetenbankje schoof, spra
ken een andere taal.
BUITEN begon het te sneeuwen, grote
dikke vlokken dwarrelden neerprach
tig, echt Kersmis, net als vroegerde
lantarens knipten aan
Als Bemhard maar niet door de sneeuw
verlaat werdHet was al vier uur en
bijna donker in de kamer.
Zenuwachtig veegden haar gerimpelde
handen over de japon, die elk jaar met
Kersmis uit de kast kwam om voor één
keer de tastbare herinnering nabij te bren
gen aan hetgeen voorbij was. De ouder
dom was goedherinneringen doemden
op voor bijna uitgedoofde ogen, er kon on
gestraft gedroomd en gedacht worden aan
al het goede, dat geschonken was, en
aan de eenzaamheid van de laatste jaren.
Eenzaam? Ze richtte zich wat opneen
ze was niet eenzaam. Bemhard was
er, Bemhard had haar nooit vergeten, hoe
veel mensen bezaten niemand. Een auto
zou hij het zijn.. De wagen schoot voor
bijhet waxinelichtje onder de theepot
flikkerde alsof er een tochtvlaagje langs
ging. Ze bleef er naar kijkenhet kwam
tot rust, net als haar eigen hart
De thee zou te sterk worden, wanneer hij
niet gauw kwamnu zou ze de kaarsen
toch maar aansteken; slechts het waxine
lichtje wierp nog een zwak schijnsel in de
kamer. Ze taste naar de lucifers die naast
de sigarendoos moest liggen.
Haar bevende hand streek een lucifer
aan om de kandelaar vlakbij haar hand
aan te steken; ze voelde zich onzeker bij
het lopen en zocht steun van de ene stoel
naar de andere.
Straks mocht de kerstboom pas branden,
Bemhard wilde er natuurlijk weer graag
bij zijn, als de kaarsen aangestoken wer
den... Ze haastte zich naar het raam,
greep een takje hulst van de vensterbank,
6tak het met een speld op haar japon en
keek weer naar buiten. Ineens stond ze
gejaagd op, haar gezicht verhelderde
BemhardEen grote wagen hield stil bij de
lantaarnpaal voor haar huis, het portier
sloeg open; een zwaarlijvige kleine man
kwam naar buiten, deed de deur van zijn
wagen op slot en stak haastig de straat
over na omhoog gekeken en gezwaaid te
hebben.
Ze stootte tegen het tafeltje aan in het
voorbijgaan, zodat de kandelaar bijna om
viel. Ze zag het niet, sprak halfluid in
zichzelf en spoedde zich naar de gang. Ze
trok aan het touw en de deur ging open.
daarna de oude vrouw, die hem stevig vast
hield, een betraand gezicht ophief en zich
met trillende lippen trachtte te verontschul
digen voor haar aandoening. Een luide zwa
re stem klónk na een jaar weer in het
huis; er waren twee sterke armen, die
haar op een afstand vast hielden. Niet on
vriendelijke ogen, die haar van top tot
teen bekriten en eén brede mond, die zijn
bewondering uitsprak, dat ze het afgelo
pen jaar zo flink gebleven was.
„Laat moedertje?" vroeg hij, zijn jas op
hangend en haar duwend naar de warme
kamer. „Ja, ik heb tegenslag gehad van
middag, had een lekke band en moest dus
bij kennissen aangaan, die me zolang on
derdak verschaften".
Hij wreef zijn dikke handen, trok zijn
schouders op, keek voldaan in de rond en
knikte goedkeurend. „Als altijd even keu
rig in orde
Ze stond hem aan te zien, knikkend met
het oude hoofd, het gezicht glanzend van
blijdschap.
„Kom moeder, ik ga zitten, zo in mij
oude stoel, echt Kerstweer, de mensen
slepen met pakjes en bomen, weet je nog
moeder?" Hij glimlachte vriendelijk, ter
wijl hij het kopje thee met het stukje kerst
krans van haar aannam. Ach, ze hoorde
het graag, de oude ziel; oude mensen wor
den graag herinnerd aan een prettig ver
leden. Het was ook wel gezellig geweest
vroegertenslotte kwam hij niet voor
niets elk jaar naar haar toe en offerde
hij een groot deel van zijn kerstdag op.
Hij had het Johan beloofd bij zijn sterf
bed. Hij zou moeder niet uit het oog ver
liezen; er was dus nog zo iets als een ver
plichting ook.
Waar had ze het over, even luisteren....
Oh ja, het verhaal van de verdwenen kal
koen, daar waren ze nu aan toe en hij
lachte daverend. „Moeder, moeder, wat
was je toch een olijkerd" en hij klopte haar
op de schouders, terwijl hij zijn tweede
kopje thee met kerstkrans van het tafeltje
pakte.
„De boom, moeder, de boom aansteken,
u weet, dat moet u doen". Met de rug
naar hem toe strekte ze haar beverige hand
naar de kaarsjes uit, zijn ogen dwaalden
af naar het raam, het was laat geworden
met het kaarten vannacht; hij had zich
gruwelijk verslapenNu ja, ze was al
oud en zou het wel niet lang meer maken.
Dat was maar beter ook. Wat had zo'n
oud mens toch aan haar leven. Een ogen
blik volgde hij peinzend de magere arm
het was een mooie tijd geweest vroeger;
zij was een moeder voor hem geweest.
Geërgerd haalde hij de schouders op, eén
vervelende tijd zo om en nabij Kerstmis,
juist geschikt om sentimenteel te worden,
iets wat hij in het zakenleven nu juist niet
gebruiken kon.
Het gezicht, nu naar hem toegewend,
was ééns jong geweest.in zijn jongensja
ren... hm, wat kroop de tijd nu traag....
„Even naar de keuken Bemhard, ik ben
direct terug. Geniet maar van de lichtjes
zoals vroeger". Ze ging naar de keuken,
waar ze de pannetjes opzette, die het Kerst
maal nog voor het oog verborgen.
Ze neuriede zachtjes, en haastte zich,
want Bemhards tegenwoordigheid was kost
baar.
EEN DONKERE FIGUUR kwam met
veel drukte de trap op, stond een ogenblik
zwaaiend tegenover haar en omarmde
TIJDENS HAAR afwezigheid keek Bem
hard rond in de hem vertrouwde kamer,
waar bekende gezichten uit vervlogen ja
ren hem aankeken. Als jongen was het
anders geweest. Bemhard kende toen nog
andere idealen; jongensachtig en hoogdra
vend waren ze toen. Hij lachte even, maar
een prettige lach was het niet.
Wat bleef ze nu lang weg, hij had haast,
er moest nog een en ander naar binnen
gewerkt worden natuurlijk en om acht uur
had hij nog een diner van de schaakclub.
Hm, het leven was zo kwaad nog niet,
goed, heel goed dat ze niet wist, dat hij
elke week in de stad kwam om te kaarten;
het zou hem niet meevallen hier telkens
aan te komen. Waar bleef ze nu toch.
Zou er geen hulp zijn? Ze had er niets
over geschreven in haar wekelijkse brief,
alles leek onveranderd en het zag er nog
keurig uit, dat kon ze niet alleen. Kom, hij
moest niet krenterig zijn, er werd toch ge
noeg verdiend op de fabriek. Hij trok zijn
aktentas, waarin haar cadeautje zat, naar
zich toe, maakte het papiertje los en haal
de zijn portefeuille te voorschijn. Achteloos
sloeg hij één voor één de bankbiljetten om.
„Vooruit, het is Kerstmis" mompelde hij
en lichtte twee briefjes van honderd uit
de hoge stapel, stopte ze bij het pakje en
maakte daarna het touwtje weer vast.
„Ha moeder wat bent u lang weggeble
ven", zei hij luidruchtig, zich betrapt voe
lend, toen ze onverwachts binnenkwam.
„Zo Bemhard, nu een borreltje, maar
voorzichtig rijden jongen". Ze schonk zijn
glas vol. „Hm, heerlijk moeder" prees hij
en slokte het haastig naar binnen, want
de flauwe smaak boezemde hem afkeer in.
„Hoe zijn de berichten uit Amerika?" ver
volgde hij, gedachteloos vegend met de
rug van zijn hand langs de lippen.
De kaarsjes verspreidden een zacht schijn
sel, de kleurige ballen en zilverachtige
klokjes glinsterden feestelijk; ze knipperde
even met de ogen, poogde een glimlach
om haar lippen te brengen en onduidelijk
sprak ze: „De post is zeker wat ver
laat, ik heb nog geen bericht". „En de keer
daarvoor"? Hij vroeg het, welgedaan zout
jes knabbelend van het schoteltje, dat ze
hem voorhield.
„Het ging goed vorig jaar met kerstmis,
toen was er net een kleintje bij". Het
bleef een ogenblik stil, zacht klonk bij bu
ren het Stille Nacht, gezongen door jonge
stemmen, die natuurlijk rondom een met
kaarsen verlichte piano stonden
„Dat zongen wij ook, weet je nog?" fluis
terde ze met tranen in haar stem.
Hij trok zijn stoel storend óp zy, had met
zijn vuist op tafel willen slaan en willen
vertellen, dat hij niet herinnerd wenste te
worden aan de móóie dromen van zijn jeugd
maar hij pakte slechts zwijgend een sigaar
uit het doosje en deed er voorzichtig het
bandje af. Beloften hadden ze elkaar als
jongens gedaan, beloften van eeuwige trouw,
toen ze nog geloofden in wat ze zeiden en
niet spotlachten om dat dwaze gepraat.
Trouwens, had hij de belofte niet gehou
den... elk jaar ging hij trouw naar zijn
moeder toe.De sigaar was tenminste
goed, beter om aan te denken dan aan
iets, dat vergeten moest wórden.
„Geen hulp moeder?"
Ze schudde het hoofd, perste de lippen
opeen en lichtte toe: „Ze is ziek".
„Jammer" besloot hij, maar iets in haar
antwoord deed hem weifelen aan de juist
heid. Toch wel een kranige vrouw, maar
hij zou blij zijn als hij weer weg kon. Het
was benauwd hier, morgen moest zijn Lies-
je het maar weer goed maken, een aardig
kind voor een poosje. Gelukkig, moeder
ging de kaarsen op tafel aansteken, nu
zou het gebeuren. Als er maar niet te
veel eten was, hij kon wel veel verstouwen
doch hij moest nog verder vanavond en er
waren grenzen.
Hè, hij voelde zich weer kortademig, hij
at te veel. Altijd op stap, altijd zaken, hij
zou morgen in het hotel eens beginnen met
goed uit te slapen.
Hij strekte de benen uit, vertelde wat
bij hem opkwam, terwijl moeder heen en
weer liep tussen de kamer en keuken.
Erg vlug ging het niet
EINDEL3K ZATEN ze tegenover elkaar
aan tafel, de zilveren kandelaars tussen
hen in. Moeder genoot en merkte de wel
gedane onderkin van Bemhard niet op,
nog het onrustige tikken met zijn vingers
op de tafel.
Ze zag het gezicht uit het verleden ze
zag het beeld van haar eigen Johan achter
de man, die haar eenzaam leven verrijkte.
Hij liet zich verleiden de maaltijd rijke
lijk eer aan te doen, zodat hij de mooi
opgemaakte kerstpudding met een zucht ver
schijnen zag. Moeder genoot, legde een
nieuwe sigaar naast zijn glas en pakte zijn
cadeautje onder de kersboom vandaan. Een
gouden horloge met een zware ketting lag
even later in zijn grote hand, het horloge
van haar man. Elk jaar zocht ze in de
schatten van weleer naar iets, dat hem
plezier kon doen en vol verwachting tracht
te ze op zijn gezicht te lezen of het in de
smaak viel.
Hij bleef even kijkenouderwets ding,
nog best voor een bazar, daar kon hij
er een goede beurt mee maken.
Zonder iets te zeggen stond hij op, liep
om de tafel heen, sloeg de arm om haar
schouders en kuste haar hartelijk.
„Wat een cadeau moeder, u mag me
niet zo verwennen, ik word er verlegen
van. Naar, dat ik meteen weer weg moet,
kan er niets aan doen. Anders kom ik pas
laat in de nacht thuis.
Nogmaals dank moeder, oei al half acht,
ik schrik ervan, gezelligheid kent geen tijd".
Ziezo nu stond hij tenminste, dat was
gemakkelijker om weg te gaan. „Hier
moeder, uw cadeau maar pas openmaken
als ik weg ben hoor. Echt doen". Hij nam
het pakje uit zijn aktentas en legde het op
de punt van de tafel. „Fijn geweest, har
telijk dank".
Hij bedwong een zucht van opluchting,
probeerde haar ogen niet te zien, die hem
een ogenblik triest aanstaarden. Maar ze
glimlachte toch. Moedig stond ze op, be
keek hem van het hoofd tot de voeten en
het gezicht werd stil en gelukkig.
„Dat ik jou nog heb jongen", zei ze
fluisterend en kuste hem bij de trap vaar
wel. Bernhard voelde zich voldaan, hij had
zich weer goed van zijn plicht gekweten.
Natuurlijk, hij zou elk jaar terugkómen,
zolang het nodig was, lang zou het wel
niet meer duren. Moeder liep zo vlug ze
kon naar de kamer terug om hem weg
te zien rijden. dapper stond ze recht
op
De straten waren wit, aan de overkant
achter de ramen zag ze op twee plaatsen
een kerstboom met brandende kaarsjes.
Bernhard wrong zich in zijn auto. zwaai
de nog eens door het portierraampje
de motor sloeg aan, hij herademdezie
zo, het zat er weer op voor een jaar.
Boven bij het raam zakte de hand lang
zaam tot de vensterbankdoods en kil
viel de stilte op haar. Ze keerde zich af
van het raam en liep naar de achterka
mer waar de kaarsen nog hun licht ga
ven. Haar hand strekte ze uit naar het
pakjeze schoof het touwtje eraf, het
papier viel terug. op een geurend doos
je zeep lagen twee papiertjes.
De vingers grepen ernaar, keerde ze om
en om, doch in haar hart was geen vreug
de. Diepe troosteloze eenzaamheid kramp-
te haar hart pijnlijk samen, ze staarde in
de kaars, die bijna opgebrand was en ze
glimlachte droef om zichzelf.
Ze was wel erg ondankbaar.
RIJSSEN buiten de wallen
Het was maar goed, dat de meubelen op
't kasteel Bevervoorde oersterk waren en
van het beste eikenhout dat er te Rijssen
groeide. Toen Taksman de jas uitgooide, kon
de Snor niet achterblijven. De Jonker ge
bood zijn huisknecht de deur te sluiten. Een
duel in de grote kamer van het kasteel,
wilde hij zich niet laten ontgaan, vooral
nu hij grieperig was en flink warme wijn
gedronken had. De Snor schreeuwde dat hij
de kromme kop van Taksman helemaal in
elkaar zou slaan. Maar Taksmans bloed be-
gron te koken. Eerst van morgen die bloed
neus en daama die heibel met zijn vrouw
over die roetrommel in haar mooie keuken.
Nu Taksman hier eenmaal op het kasteel
was zou hij de Jonker laten zien wat een
Rijssens burgemeester waard was. Taksman
zette zijn hoed op tafel en riep hood of
dood! Dit betekende dat hij bij de over
winning een nieuwe hoed kreeg van de Jon'
ker of dat hij doodgeslagen werd. De Jon
ker was zeer belangstellend, wie het winnen
zou. Taksman deelde de eerste klap uit en
die bleek later een daalder waard. Maar
de Snor, meester op alle wapens gaf hem
eveneens van katoen. Toen zij een kwartier
gevochten hadden was Taksman door het
dolle heen. De Pruis had hem daar juist
een mep gegeven zodat de Rijssenaar over
de tafel geslagen was. Taksmans raapte zijn
laatste krachten bij elkaar, stoof op de Pruis
in en zette z'n tanden in diens flinke neus.
En Taksman beet flink toe. Een ijselijke
hulpkreet weerklonk en toen gaf de jonker
een teken dat het uit moest zijn. De voor
gevel was lelijk, hoewel niet onherstelbaar
gehavend, maar wanneer Miskel straks weer
in Pruizenland zou zijn dan konden alle
Pruizen getuigen, dat men hem te Rijssen
lelijk bij de neus had gehad. De luide hulp
kreet van Miskel was op het kasteel niet
onopgemerkt gebleven. De hoge Vrouwe was
op het tumult afgekomen, zij dacht, toen
zij de deur gesloten vond, dat haar man
zijn huisknecht had afgerost, dat gebeurde
wel meer, maar nu stond zij toch versla
gen te kijken, haar landsman Miskel, hing
meer op de stoel, dan hij zat. En zijn neus
begon te zwellen. Op een andere stoel zat
de overwinnaar, Taksman de burgemeester.
De vier Jonkers kwamen binnen. Me
vrouw wilde hen naar hun kamer jagen,
maar de heer des huizes gebood hen in de
kamer te blijven. Zij konden afscheid nemen
van hun leermeester, een man die zich
als meester op de wapens zijnde, door een
burgemeester van Rijssen onder de voeten
liet lopen, daar was geen plaats voor, op
de Bevervoorde. MoosJantjen was zo lang
bij Philipsborg in de leerkamer gebleven.
Jantjen wachtte tot hij bij de heer zelf
binnengelaten zou worden en die tijd kwam.
Toen Jantjen de Pruis zag zitten met de
half afgebeten neus, riep hij meneer ik
hoove niks te zeggen de Pruuse hef zien
vet! De meester op de wapens kon zijn kof
fers pakken. En toen deze vertrok met de
neus in het verband, riep hij dreigend dat
hij aan de bisschop van Munster zou ver
tellen, wat voor pruttel te Rijssen woonde,
Rijssen was het land van menseneters.
Drie dagen later
Het was een mistige dag, de vierentwin
tigste december. Heel Rijssen maajcte zich
op, om in alle plechtigheid het kerstfeest
te vieren. Burgemeester Taksman liep triom
fantelijk met eennieuwe hoed op.
Die had hij van de Jonker als prijs gekre
gen omdat hij als overwinnaar uit de strijd
was gekomen. De leermeester Philipsborg
was hen kook'n gegaan, zo noemde men
destijds de kerstvakantie. De burgemeester
Taksman inspecteerde de straten. Op Kerst
avond mocht niets op straat slingeren. Geen
stuk gereedschap. Wagens, karren, ploegen
en eggen, die men anders des nachts op
de straat liet liggen moesten binnen. De
varkens, ganzen, kippen en ander ongemak
moest met kerstmis opgehokt worden. In de
namiddag begon het te sneeuwen; in de
Tabaksgaarden gooiden de jonge Rijssenaren
elkaar met sneeuwballen en de Jonkers van
Bevervoorde deden dapper mee. Zij maak
ten er geen geheim van dat de Snor Rijssen
was uitgebeten door de brave burgemeester
Taksman, die een half oor in de strijd had
gelaten. Taksman kwam ook in de Tabaks-
gaarden en joeg de sneeuwbalgooiende
jeugd naar huis met een klein maar hartig
preekje, dat flink insloeg. Op de Bever
voorde waren een aantal daghuurders bezig
alles in gereedheid te brengen om het feest
der geboorte van Christus te vieren.
De pastoor werkte onder hoge druk. Voor
God en de wereld, moest hij de Rijssenaren
in toom houden. Op kerstavond moest hij
naar het kasteel Bevervoorde om de Jonker
de sleutel aan te bieden. Dit deed anders
de koster maar die had al vast de piepen
vol, met het oog op eerste kerstdag om dan
nuchter te zijn. Het kwam bij de toenma
lige eenvoudige pastoor niet op om zijn kos
ter een standje te geven. Want de geestrijke
dranken waren niet voor de ganzen ge
brouwen. Ton de pastoor oudergewoonte
en onderdanig de sleutels van de kerk aan
bood, moesten twee bedienden de pastoor
vergezellen op de terugtocht. Zij droegen
een mand met wijn en ham. Ook de poort
wachters kwamen op het kasteel. Dit was na
vijf uren. Als de kerstklokken begonnen te
luiden, dan gingen de poorten op kerstavond
dicht. Het was een oud en goed gebruik
te Rijssen om te vijf uur de poorten te
sluiten. Dan begaven zich de poortwachters
naar het kasteel en legden voor hun heer
de sleutels neer op de tafel. Deze handeling
legde hun geen windeieren, maar na een
kwartier namen zij de sleutels mee om de
late vreemdeling tegen betaling van het
verschuldigde poortgeld binnen te laten. La
ter vonden uitgekookte zakenlieden uit, dat
zij best een herberg buiten de poort kon
den drijven. Voor hetzelfde geld dat zij
aan poortgeld betaalden, waren zij bij de
buitenkasteleins onder de kap. En zij hoef
den niet eens een herberg te zoeken. Maar
iedereen die na vijf uur de poort binnen
wilde en een reispas had, werd binnenge
laten. Deventernaren, die te goeder naam
en faam bij de poortwachters bekend ston-
stonden, hoefden geen pas te tonen. De kleine
steden van Twente stonden dienaangaande
van tijd tot tijd onder controle van de
ambtenaren van de drost van Twente. Schooi
ers, gauwdieven, Joden en landlopers moes
ten des nachts in de steden zijn. Men had
daar In iedere stad een of meer verblijf
plaatsen waar men dit volk onderdak gaf.
Maar op kerstavond dan hoorde men vroeg
binnen te zijn. Drukte heerste er die kerst
avond bij MoosJantjen op het huis Brand-
licht. Jantje speelde dan voor armmeester.
en de namaak-armen, de ,rofiteurs meld
den zich aan de poort van Brandlicht.
De stille armen, die kwamen niet, die ble
ven thuis. Maar daar wist MoosJan wel
raad op. Hij maakte een lijst op van scha
mele lieden. Eerst keek de Jonker deze lijst
door. Soms zette hij er schamele lieden bij
op en soms voerde hij er wat af. Dan ging
de lijst naar het raadhuis. Taksman keek
de lijst in, streek zich om de kin en zei,
ja, ja, laat maar geworden en de zaak
was klaar. Te negen uur kwam dan de
nachtwacht vertellen dat het kerstkindeke
geboren was. Ook dat leverde de nacht
wacht nog iets op. Leven en laten le
ven! Dit was de wapenspreuk van Taks
man.
In stallen en schuren
In die goede oude tijd vierde het vee
ook kerstavond mee. De paarfden en de
"ossen, de koeien en de varkens en al het
andere kortbenige spul kreeg op kerstavond
extra voer.
Bij de Rijssenaar thuis.
En nu het is zeven uur in de avond, gaan
wij een kijkje nemen in het Rijssener ge
zin van burgemeester Taksman en zo het
bij Taksman was, was het ook op het
kasteel. En bij het merendeel der Rijssena
ren. Tenminste tot negen uur.
Want op dat uur betrok de wacht op het
raadhuis zijn post. Rijssen was een stad,
en natuurlijk een vesting. De naam Wal-
straat zegt het óns, dat Rijssen omgeven
was door een wal en een gracht. Op die
wal stond een vrij dichte haag. Van muren
zoals te Goor, en waarvan daar ter plaatse
nog sporen aanwezig zijn, hebben wij nooit
horen noemen. Te Ootmarsum is sprake van
een staketsel en dat zal er te Rijssen ook
wel zijn geweest. Voor landwegen buiten de
gracht hing een boom. Die ook op kerst
avond gesloten werd. Maar betreden wij
nu in onze verbeelding het huis' van Taks
man in de heilige avond. De schoorsteen-
moeilijkheden van een paar dagen te voren
zijn opgelost. Moeder Taksman en Hanna
de immer gedienstige en beide de weduwen
huiswerksters waren de dag door zeer druk
geweest. De keukenvloer is helder geschrobd.
De kasten gewreven. De vuurplaat blank
geschuurd, het helder vlammende haardvuur
spiegelde zich in de gewreven meubelen.
En de grote traditionele eikenkerststobbe
naar oud recht van de middewinteravond,
flakkert rustig op. En wat ook niet uitge
vlakt mocht worden, er wordt gebakken en
gebraden en gekookt. Op het kasteel Be
vervoorde, waar vele gasten zijn werd een
heel varken gebraden.
Maar dit hoorde tot de zeldzaamheden,
De meeste Rijssenaren, behielpen zich met
een varken. En de armen leefden van het
afval. Maar op Kerstavond was er iets
voor iedereen. De avond werd verder plech
tig doorgebracht. Behalve aan tafel daar
zette men de buik geducht op de leest.
Had men na de maaltijd nog adem ge
noeg dan zong men stichtelijke kerstliede
ren. Reeds in de vroegte begon op de eerste
kerstdag de mis en dat ging met korte
tussenpozen de hele dag door. Zodat de Jon
kers van Bevervooi'de de volgende dag 26
december toen zij met de andere jeugdige
Rijssenaren sinter Steffen vierden tegen hun
vrienden riepen: Gisteren, foi, foi, wat dag!
Maar burgemeester Taksman hield de poot
stijf. De wet moest te zijnen huize streng
nageleefd worden. Bij MoosJantjen was dat
anders, die had op Kerstavond zoveel wel
daden bewezen, dat hij er zelf haast bij
ingeschoten was, daarom lichtte hij na zeven
uur flink de pink. En raakte bij het vuur
in slaap. Zodat hij met de vroegmis met
de hond klaar was.
Van Coeverden.
Advertentie
Uw verkoudheid van neus,
keel of borst weg met
I tm W
BONN - Van de eind juni in West-Duits-
land werkzame 503.500 buitenlanders hadden
er 31.000 nog geen werkvergunning. De res
terende 472.500 arbeidskrachten komen voor
het grootste deel uit de staten van de Euro
pese Economische Gemeenschap. Uit Italië
de meeste, namelijk 207.100, uit Nederland
44.50000, uit Frankrijk 14.3000, uit België
4.500 en uit Luxemburg 720. Uit de andere
landen komen er nog 148.000.
Voor het „kersttransport" zijn door de
Duitse bondsspoorwegen niet minder dan 200
extra treinen ingelegd om de vloed van va
kantiegangers te verwerken.
Ambachtsscholen in het leger.