wuxms sub m mmmmm mis?
nm-
a
3
Vf
waf zijn
ZèHimMm
Vf nm
mmu
HOLTENS NIEUWSBLAD - 7 APRIL 1978 - PAG. 17
Alles wat leeft heeft voedsel nodig. Ook planten
hetben dus voedsel nodig, maar tussen mensen en
dieren aan de ene kant en planten aan de andere
kant 1s er toch wel wat verschil.
Planten kunnen namelijk een heleboel zelf, wat
mensen en dieren niet kunnen. Ze zijn in staat
om met behulp van (zon)licht via hun bladgroen
zetmeel en suikers te maken, dat wil zeggen
ze kunnen in hun eigen energiebehoefte voorzien.
Een klein plantje dat pas gekiemd is en net
boven de grond is nog niet groen. Het leeft nog
op de reservestoffen die in het zaadje waren
opgehoopt. Je zou het kunnen vergelijken met een
kuiken dat pas uit het ei is en dat voor het
uitkomen leefde van de de voedingsstoffen in de
dooier en het "ei"wit. Tot dat moment doen een
gekiemd plantje en een kuiken dus eigenlijk
hetzelfde. Het verschil komt pas daarna. Het
kuiken gaat voedsel zoeken, het plantje gaat
het zelf maken. Daarvoor moet het echter eerst
groen worden, want pas dan kan het zonlicht worden
benut.
reservevoedsei
bevatten genoeg bladgroenkorrels, maar de groene
kleur is niet of nauwelijks te zien, omdat een
andere kleurstof overheerst.
Het worteltje dat de grond ingroeit zorgt voor
wateraanvoer en uit de lucht haalt dat plantje
ook nog koolzuur. Met dat water en koolzuur
worden de stoffen gemaakt, waaruit de plant zijn
energie put die nodig is om te leven.
Die stoffen zijn, we schreven het al, zetmeel -
achtige verbindingen suikers en eiwitten.
Deze verbindingen hebben mensen'en dieren ook
nodig, maar ze kunnen ze niet zelf maken.
Daarom hebben ze als voedsel planten nodig of
andere dieren (zoals bijvoorbeeld roofdieren
doen) om aan hun energiebehoefte te voldoen.
Daaruit is dus zo af te leiden dat er zonder
planten geen^menselijk of dierlijk leven op
aarde mogelijk zou zijn en is te begrijpen hoe
belangrijk een gezonde plantengroei is.
Tussen haakjes, een roodbladige beukenboom kan
ook heel goed zonlicht benutten. De bladeren
ucma «a—
Het verhaal is hiermee echter niet af. Het plantje
haalt met zijn wortels water uit de grond, maar
als die wortels niet meer deden dan alleen water
opnemen, zou de plant toch niet kunnen groeien.
.•ien heeft dat kunnen aantonen door planten met
hun wortels in alleen maar water te zetten.
Licht, lucht en water was er genoeg, maar oie
planten wilden met groeien. Ook door planten te
verbranden en in de as te bepalen welke stoffen
(elementen) aanwezig zijn, is men veel wijzer
geworden.
Men heeft zo gevonden dat de voornaamste elementen,
die de plant voor zijn groei niet kan missen,
stikstof, fosfor, kalium en magnesium zijn. Daar
naast is nög een vrij groot aantal elementen
nodig, maar in veel kleinere hoeveelheden. Omdat
er maar zo'n spoortje van nodig is, worden het
spoorelementen genoemd. Het zijn bijvoorbeeld
koper, mangaan, zink en ijzer.
Al deze elementen komen via «re wortel, met de
vochtstroom de plant binnen. Laat de opname van
vocht te wensen over, bijvoorbeeld bij droogte,
dan krijgt de plant ook minder voedingsstoffen
toegevoerd. Daarop reageert de groei ongunstig.
We hebben dat in het droge jaar 1976 duidelijk
kunnen waarnemen. Sommige elementen kunnen ook
via het blad (na een bespuiting) naar binnenkomen.
Hoe gebeurt die opname via de .wartel of het blad
nu precies? Daarover zijn moeilijke theorieën
opgesteld, maar het is aan de geleerden ook nog
niet helemaal duidelijk. We weten wel, dat de
plant er in slaagt de stoffen die voor de groei
onontbeerlijk zijn op te nemen en te verwerken.
Van elementen die de plant nauwelijks nodig
heeft neemt hij ook maar een heel klein beetje
op. Die selectie is op zichzelf ook al knap.
Voor de mens is het nu de kunst er voor te zorgen
dat de plant, waarvan hij eten moet, steeds
zodanig wordt "gevoed" dat hij zo goed mogelijk
groeit. Dat aanvoeren van voedingsstoffen voor de
plant noemen we bemesten. Daarover en over de
vraag wat hulp- of kunstmeststoffen nu eigenlijk
zijn gaat het op de volgende bladzijden.
(zon)licht
liWfa*
Voor een goede groei dient de plant over
voldoende voedingszouten" te kunnen
beschikken. De op de vorige bladzijden
genoemde elementen (stikstof, fosfaat en
kali) komen als zouten in de grond voor.
De plant neemt ze in sterk verdunde op
lossingen uit de grond op. Dat geldt voor
alle planten, of het nu een natuurlijke
vegetatie betreft of een cultuurgewasDe
éne plantensoort heef.t echter wel meer
nodig dan de ander en dat is mede de redei
dat er duidelijk grondgebonden vegetaties
voorkomen. Op een arme zandgrond groeien
heel andere planten dan op een van nature
rijke kleigrond in een deltagebied. De
plant die weinig nodig heeft, voelt
zich blijkbaar het beste thuis waar maar
weinig voedingselementen aanwezig zijn.
Heide groeit slecht op kleigrond
Een plantensoort die veel voedingsstoffen
nodig heeft, dat is vaak een snel groeien
de soort, is meestal te vinden op meer
voedselrijke plekken. Daardoor zijn er
wat men noemt natuurlijke plantengemeen
schappen ontstaan Uiteraard speelt
daarb'ij niet alleen de voedselrijkdom van
de grond een rol. Watervoorziening, goed
of slecht ontwaterd land, doorlatendheid
van de grond enz. zijn even zo vele
medebepalende factoren.
Als we met een natuurlijke plantengemeen
schap te maken hebben, die niet ergens voor
wordt gebruikt en die we in stand willen
houden, dan moet die niet bemest worden.
Qaarmee zóu namelijk een evenwicht worden
verstoord. In de cyclus van groeien,
bloeien en afsterven gaat een-bepaaldé hoe
veelheid voedingsstoffen rond, die in
evenwicht is. Alles wat er groeit en
bloeit ontleedt na afsterven weer en
daarmee komen de voedingsstoffen weer vrij
voor een volgende generatie van dezelfde
plantensoorten. Aanvoer van voedingsstoffen
van buitenaf zal de plantensoorten in de
gemeenschap die de grootste behoefte aan
voedingsstoffen hebben, het meest bevorderen.
Deze gaan daarmee overheersen, gaan andere
soorten verdringen en maken zo het
plantenbestand eenzijdiger. Dat is in
natuurlijke vegetaties nu juist niet de
bedoeling.
Heel anders ligt de zaak bij cultuurge
wassen, die gezaaid en geplant worden om
mens en dier van voedsel te voorzien. Deze
worden namelijk geoogst en daarmee worden
de in de geoogste plantendelen aanwezige
voedingselementen van dat stuk land afge
voerd. Als dat stuk land niet die voedings
elementen terugkrijgt zal het gaan ver
armen en wil er na verloop van tijd niet
veel meer groeien.
Omdat het de bedoeling is dat er wel veel
groeit, moet er wat teruggebracht worden
en dat noemen we bemesten. Bemesten is
dus plantenvoedsel terugbrengen, dat met
oogsten werd afgevoerd.
Toen de mensheid het stadium van jagen en
vissen om aan de kost te komen achter zich
gelaten had en zich ging vestigen op
vaste plaatsen om zijn voedsel te gaan ver
bouwen werd al gauw ontdekt dat op de
plaatsen waar afval van mens en dier (mest
en compost) terecht kwam, de planten
beter wilden groeien. Het waarom was nog
niet duidelijk, maar men leerde
"mest en i3 geen heiligheijt, maar doet
wonderen waar het leijt".
Nu weten we dat dat komt door de voedings
elementen (voornamelijk stikstof, fosfaat
en kali), die werden teruggegeven.
In Drenthe hield men vroeger schapen vaak
meer om de mest dan om de wolDe schapen
weidden op de heidevelden, kwamen 's nachts
in een stal, waar ze hun mest deponeerden.
Die werd naar het bouwland op de es gebracht.
In feite was dit een verstoring van het
evenwicht. De heidevelden werden op deze
wijze immers steeds armer, de essen rijker.
Het niveau van de vruchtbaarheid van de
grond bleef echter gemiddeld laag. Men
moest genoegen nemen met lage opbrengsten.
Een opbrengst van 1.000 kilo graan van een
hectare was al heel wat. Pas met de komst
van de kunstmest kon deze vicieuze cirkel
doorbroken worden. Daarmee was namelijk
mogelijk voedingselementen, dezelfde overi
gens die ook in natuurlijke mest voorkomen,
in een bepadld gebied in te voeren en de
vruchtbaarheid van de bodem op een hoger
peil te brengen. Daardoor waren weer
hogere opbrengsten mogelijk, maar de be
staande laag-produktieve rassen (men
spreekt hier van oude landrassen) waren
helemaal aangepast aan arme omstandigheden.
Pas door een goed samenspel van planten
veredeling, grondverbetering, goede ont
watering, ziektebestrijding en doelmatige
bemesting is men gekomen tot hogere
produkties van de gewassen, die ons
voedsel moeten leveren. We zijn nu zover
dat een gemiddelde van 5.000 kilo graan
van een hectare al helemaal niet meer als
een bijzonderheid wordt beschouwd.
Hoge opbrengsten onttrekken veel voedings
elementen aan de grond. Er moet dus ook
veel worden teruggegeven, hetzij als
natuurlijke mest hetzij in de vorm van
een hulpmeststof,, die wij tegenwoordig
kunstmest noemen.
Meststoffen zijn dus alleen daar nodig, waar
wij via gewassen voedingselementen aan de
grond onttrekken, hetzij voor voeding van
dnszelf, hetzij voor voedsel voor onze
landbouw-huisdieren, dan wel voor het
bloemetje dat wij nu vaker meebrengen.
Welke meststoffen gebruikt worden, natuur
lijke of nagebootst natuurlijke, is van
minder belang, als er maar wordt terug
gegeven wat werd afgevoerd.
Over wat die hulpmeststoffen of kunstmest
stoffen nu eigenlijk zijn, willen we het
hierna hebben.
cuLTuxto. êêwa'wêw
We hebben in het voorgaande gezien dat
planten om te kunnen groeien en bloeien
voedingsstoffen moeten kunnen bemachtigen.
Ze doen dat voornamelijk met hun wortels
uit sterk verdunde oplossingen van
"voedingszouten." in de bodem. Dat de planten
minerale stoffen nodig hebben, is men pas
in het midden van de vorige eeuw aan de
weet gekomen.
De belangrijkste voedingsstoffen zijn
stikstof, fosfaat en kali. We mogen rustig
stellen dat zonder deze elementen, ook wel
minerale stoffen genoemd, plantengroei
onmogelijk is. Wanneer geoogst wordt, worden
deze minerale stoffen afgevoerd en als we
niets terugbrengen verarmt de grond.
Vroeger was het alleen maar mogelijk iets
terug te brengen in de vorm van mest of
plantaardig en dierlijk afval. Dit waren de
natuurlijke of organische meststoffen. Deze
worden ook vandaag de dag nog op grote
schaal gebruikt. Als er echter niets anders
was, zou toch de vruchtbaarheid van onze
landbouwgronden geleidelijk achteruit gaan.
Het is onmogelijk om alle voedingsstoffen
of mineralen op deze wijze weer in dezelfde
hoeveelheid als er met de oogst werd afge
voerd, op elk stuk grond terug te brengen.
Er zijn immers overal "lekken". Niet alleen
omdat niet alles als mest terugkomt, maar
ook omdat er voedingsstoffen uit de bouw-
voor, de laag waar de plantenwortels hoofd
zakelijk groeien, verloren kunnen gaan.
Dit kan bijvoorbeeld na zware regens het
geval zijn.
Het toenemend aantal mensen deed een grotere
vraag naar voedsel, dus naar een grotere
plantaardige produktie, ontstaan.
Daarmee kwam ook meer behoefte aan andere
bronnen dan de natuurlijke mest om de
vruchtbaarheid van de grond op een hoger peil
te kunnen brengen en te houden. Of anders
gezegd er was behoefte aan hulpmeststoffen
waarmee de voorziening met mineralen op
peil kon worden gehouden.
In plaats van hulpmeststoffén spreekt men
tegenwoordig meestal van kunstmeststoffen
of kortweg van künstmest. Gebruik van dit
woord is waarschijnlijk ontstaan, omdat het
kunstmatig bereide produkten zijn.
In feite haalt de plant er echter precies
dezelfde minerale stoffen uit, die ook uit
natuurlijke of organische meststoffen na
ontleding vrijkomen. In dat opzicht is er
dus geen enkel verschil.
Een Drofessor in Wageningen drukte dat
eens heel kernachtig zo uit "Geen mens
kan een stikstof-, kali-, of fosfaat-atoom
afkomstig van de grond, van de stalmest
of van de gier, onderscheiden van zo een
atoom afkomstig van kunstmest, laat staan
dat een Dlant dat zou kunnen^'
Een voordeel van natuurlijke meststoffen in
vergelijking met kunstmeststoffen is, dat
er gelijktijdig organisch materiaal wordt
aangevoerd. Dat komt de structuur van de
grond en daardoor de plantengroei ten goede.
Een voordeel van kunstmeststoffen is, dat
de hoeveelheid mineralen die nodig is veel
eenvoudiger kan worden toegediend. Met
stalmest worden altijd alle mineralen die
er inzitten gelijktijdig gegeven; met kunst
mest is het mogelijk alleen dat element
te geven dat in dat speciale geval nodig
is en op de tijd die voor dat element het
beste is.
Van de belangrijkste kunstmeststoffen
zullen we nu iets vertellen en wel in de
volgorde die daarvoor gebruikelijk is,
namelijk stikstof (N)fosfaat (P)-'en
kali (K)-meststoffen.
De letters tussen haakjes zijn de schei
kundige symbolen voor de betreffende
elementen. Als deze drie elementen in één
meststof worden samengebracht spreekt men
van een mengmeststof of een NPK. In kamer-
plantenmest is dit bijvoorbeeld vaak het geval.
STIKSTOFMESTSTOFFEN
Geleidelijk aan is men tot het inzicht
gekomen dat stikstof een van de belangrijkste
voedingsstoffen voor de plant- is. Stikstof is
het typische bestanddeel van de eiwitten
in de"plant(Stikstof is eigenlijk een
merkwaardige naam voor een onmisbaar voedings
element. Als er in de lucht geen zuurstof
zou zitten zouden we stikken. Lucht zonder
zuurstof is "dus" stikstof)
Gedurende eeuwen zijn natuurbronnen de enige
geweest waaruit de planten stikstof konden
betrekken. In de natuur komt stikstof in
enorme hoeveelheden voor. Ongeveer 80% van
de dampkringlucht is stikstof. Boven elke
hectare van het aardoppervlak "hangt"
ongeveer 80.000 ton stikstof!
De plant kan daar echter niets mee. Stikstof
moet namelijk eerst aan een ander element
(zuurstof of waterstof) gebonden worden voor
de plant het kan opnemen. In de natuur
gebeurt dat bijvoorbeeld in onweersbuien
door de bliksem, of door bepaalde bacteriën
en schimmels die in staat zijn vrije lucht-
stikstof in verbindingen vast te leggen. De
hoeveelheden gebonden stikstof die hiermee
beschikbaar komen zijn echter te beperkt
om voldoende voedsel te kunnen laten groeien
voor alle mensen en dieren. Door de natuur
gevormde salpeterlagen (salpeter is een
verbinding van stikstof en zuurstof) in
Chili (Chilisalpeter) brachten eerst uit
komst, maar de voorraad zou snel opraken
en deskundigen vreesden hongersnoden als niet
nieuwe bronnen konden worden gevonden.
De oplossing van het vraagstuk van de stik
stofbinding is tenslotte mogelijk geworden
door de snelle vooruitgang van de techniek.
Men is er in geslaagd op fabrieksschaal
stikstof uit de lucht aan waterstof of aan
zuurstof te binden en daarmee de natuur na
te bootsen.
Wat efchter in de natuur vanzelf lijkt te
gaan, kost in de industrie nogal wat energie.
Voor die binding moet men in de fabriek nl.
hoge temperaturen en een hoge atmosferische
druk maken.
Nu is er de laatste tijd vaak kritiek op het
gebruik van energie voor allerlei doeleinden.
Van energiebronnen als olie, gas en kolen is
de beschikbare hoeveelheid beperkt. We
moeten er zuinig mee zijn. De energie die
nodig is voor de in Nederland gebruikte
stikstofmeststoffen is ongeveer 1 procent
van het totale Nederlandse energieverbruik.
Dat is dus niet zoveel (personenauto's
gebruiken in ons land alleen al ongeveer
4x zoveel energie)maar volgens sommigen
toch nog te veel. We moeten echter wel
bedehken dat voedsel onze eerste levens
behoefte is. De energie die besteed wordt
aan andere zaken dan het produceren van
voedsel zullen we daarom eerder kunnen missen.
Er is beter te leven zonder auto dan zonder
boterham! Dit neemt echter niet weg, dat ook
de stikstofbindingsindustrie stredft naar
een zo goed mogelijk benutten van de
beschikbare energie.
Er zijn nu meerdere stikstofmeststoffen
beschikbaar (zie het onderstaande produktie-
schema) die meehelpen de opbrengsten van de
landbouwgewassen te verhogen door het
sluitend maken van de plantenvoedselkring-
loop op een zo hoog mogelijk niveau.
FOSFAATMESTSTOFFEN
Om die plantenvoedselkringloop op dat hoge
niveau sluitend te houden is vaak ook extra
aanvoer van fosfaat nodig.
Die extra aanvoer leverde minder problemen
op dan die van stikstdf, omdat fosfaatver
bindingen in grote hoeveelheden in de natuur
voorkomen. Ophopingen van zogenaamde ruwe
fosfaten vindt men bijvoorbeeld in Noord-
Af rika, Rusland en Amerika. Deze ruwe fos
faten moesten echter wel omgezet worden in
een vorm die de plant op kan nemen, dat
wil zeggen in een in water oplosbare vorm.
De plant kan immers zijn voedingstoffen
alleen maar in opgeloste toestand Opnemen.
Dat is dan wat de fosfaatindustrie doet.
Men importeert een ruw fosfaat en maakt er
een oplosbaar fosfaat van
(door behandeling
met zwavelzuur)
K (U. i kMtiT
HgNlMlW
Ook van deze plantenvoedingsstoffen zijn in
de natuur grote voorraaden aanwezig. Op
vele plaatsen in de wereld, ook in ons
land, komen in de bodem dikke zoutlagen of
zoutbekkens voor.
Een groot deel van deze zouten zijn kali*
zouten, die in mijnbouw aewonnen worden en
geheel of gedeeltelijk van andere zouten
gescheiden worden. Kalizouten zijn in water
oplosbaar en behoeven dus niet te worden
omgezet om voor de plant opneembaar
te zijn.
Het gebruik van fosfaat en kali als meststof
is in wezen niets anders dan natuurprodukten
herverdelen in een voor planten opneembare
vorm. Samen met de stikstofmeststoffen en
indien nodig met de hier niet behandelde an
dere elementen, zoals de genoemde spoorele
menten, kan daarmee de plant optimaal gevoed
worden. Dat geeft goed groeiende planten,
die voldoende voedsel leveren voor mens en
dier.