1 Een
iAtngs berg en dal
Mank knal na knal
goede
1 advertentie
Weel *mHeil en Zegen99
Nieuwjaarsoverpeinzingen
Thomasvaer
en Pieternel
2 «- 2
Zaterdag 30 december 1961
HOLTENS NIEUWSBLAD
pagina 9
Bij het einde van het jachtseizoen, be
hoort het ^klinken van het hoorngeschal"
dus weer een tijdje tot het verleden. Voor
het weinige Nederlandse wild breekt er
een tijdperk van rust aan. Tenminste, als
de talloze stropers hen met rust laten.
Nog in 1919 sneuvelden er in Beieren
700 jachtopzieners in de strijd met deze
overtreders der wet.
Zo oud als de mensheid is, haast even
oud zal het jagen zijn. „Een vinding dei-
Goden" noemde de griekse geschiedschrij
ver Xenophon het jagen. En de geleerde
Erasmus spreekt van mensen, die de ge
noegens der jacht boven alles stellen. In
een oud boek gaat zekere schrijver de
mensen zelfs vergelijken met het wild. De
lieden uit de boeren- en burgerstand moe
ten vergeleken worden met hinden, maai
de geestelijken lijken meer op herten met
een sierlijk gewei.
Julius Cesar heeft ons verteld, welk
grof wild hier vroeger zoal huisde. Voor
namelijk heeft hij het over de oerossen,
de elanden, de everzwijnen en de wilde
runderen. Nu, onze voorouders hadden
een gemakkelijke manier van jagen. Men
groef een jachtkuil, overdekte die met
takken en menig argeloos dier was de
prooi der jagers. Of men nam pijl en
boog en op een vurig ros gezeten - de pijl
punten soms met vergif ingesmeerd - zo
maakte men menig dier buit.
Keizer Karei de Grote, een jager bij
uitnemendheid, nam vrouw en kinderen
mee op jacht. Hij is tevens de man, die
Pieternel:
Ja Thomasvaer,
't Vervlogen jaar,
Was rijk aan variatie.
Voor Moeder Aard"
De moeite waard.
Thomasvaer:
En onze kleine natie.
Heeft ook al heel wat meegemaakt.
Want stilstand is er niet.
't Is alles slechts beweeglijkheid,
Wat men vandaag zo ziet.
P.: Jij werkt vijf dagen in de week,
Mijn beste Thomasvaer.
Hoe krijgen ze in Nederland,
Het werk vandaag nog klaar.
Th.: Ja, zeg dat wel, m'n Pieternel.
't Is jachten, jachten, jagen.
Er moet een heleboel gedaan.
't Geeft drukte alle dagen.
En of 't zo economisch is,
Zal ook de toekomst leren.
P.: Dat knobbelen ze saam wel uit,
Die zeer geleerde heren.
Ik ben dan wel geen econoom.
Maar 't lukt bij mij nog niet.
Ik ben zes dagen in de weer
Th.: Huishoudelijk verdriet
Is er ook al in Nederland,
Want waar is hulp te krijgen?
P.: Gelukkig, Thomasvaer staat klaar,
Ten bate van het eigen.
Er moet wel grondig aangepakt,
Door de gehuwde man.
Th.: Let eens op de gehuwde vrouw.
Je weet er alles van.
Ze werkt voor de belasting hoor.
'k Hoop dat het anders wordt,
't Is allemaal weer een gevolg,
Van personeels-tekort.
P.: De kranten staan tenminste vol.
Men kan te kust, te keur.
De personeelsnood is wel groot.
Ze klopt aan elke deur.
Th.: Er komt weer huurverhoging hoor.
Enfin, je weet het wel.
Misschien verwerkt men het in 't loon.
Ja, ja, jij Pieternel,
Krijgt dan weer meer in handen hè?
P.: Maar 't vliegt er zo weer uit.
Je moet zo maar eens luisteren gaan,
Ze klagen overluid.
Maar liever doe 'k er niet aan mee.
We hebben 't o zo goed.
En klagen zit een Hollander,
Als 't ware in het bloed.
verschillende jachtwetten uitvaardigde.
Of het een legende is, of op waarheid be
rust weten we niet zeker, maar eens. toen
de Keizer in de buurt van Aken alleen op
jacht was, zakte zijn paard met de poot
een eind in de grond en brandde zich
hevig. Bij nader onderzoek bleek, dat hier
de warme romeinse baden geweest waren.
Maar ook al in Kareis dagen beginnen
er minder faire jachtmethoden in omloop
te komen, zoals het samendrijven van het
wild, eerst in een grote kring, daarna in
een steeds kleinere, om ze daai-na in mas
sa te doden. Maar op een nog lager peil
staan de zgn. „pronkjachten". Men dreef
wat herten en wilde zwijnen naar de bin
nenplaats van een kasteel of in een park
of tuin, waarna ze door in jachtcostuum
geklede personen vanuit de vensters of
vanaf de tribune werden doodgeschoten.
Bij het meer van Starnburg was het zelfs
zo erg, dat men een massa wild het water
in dreef en het daarna vanaf een schip
neerknalde.
De meeste grote plaatsen in Nederland
(Den Haag, Haarlem) hebben hun ontstaan
te danken aan een daar gebouwd jacht
slot, van waaruit de edelen, die het jacht-
recht aan zichzelf hielden, ter jacht togen.
De valkenjacht was een zeer geliefde
vorm van jagen. „Veer tegen veer" noem
de men het, in onderscheiding van „haar
tegen haar", d.w.z. dat men honden mee
nam als men op jacht ging.
Een plaats als Valkenswaard herinnert
nog aan de valkenjacht. De daar woon
achtige valkeniers hadden tot taak diverse
hoge persoonlijkheden van goed afgerichte
vaiken te voorzien. Ze waren echt wat
men noemt: Hofleveranciers.
Nu was het ook in vroeger dagen wel
eens nodig, dat er op grof wild flink jacht
werd gemaakt. Anders waren de weinige
korenvelden op de Veluwe er nog erger
aan toe geweest. Ook 'legde men wildke-
ringen aan, afrasteringen zou men het
kunnen noemen. In Noord-Holland liep
er anno 1635 een „herenheining" van Bre-
dero's duin naar Egmond, opdat de herten
in het najaar niet te veel zouden eten van
de wortels en de knollen der boeren. Men
spande ook strikken om deze lastige die
ren te vangen. In Amsterdam kon men
het hertenvlees grif kwijt.
Wlelke waren nu de meest geschikte
honden voor de jacht? Een zekere keur
meester in 1481 wist het precies te zeg
gen. Het moet een hond zijn met
Een bek als een meeuw.
Een borst als een leeuw.
Poten als een kat.
Een staart als een rat.
Of men heden ten dage nog deze maat
staf voor een jachthond aanlegt, believen
we niet te geloven.
De duinbewoners hadden ook wel eens
de gewoonte om katten de oren af te snij
den. Immers, deze dieren kropen wel eens
in de konijnenholen en haalden er menig
jong haasje uit. Sneed men hen nu de
oren af, dan dorsten ze niet in het hol,
omdat dan de neervallende zandkorrels
hun oren verstopten. Het. werd bij de wet
verboden.
Nog viert men in Amsterdam en in Haar
lem op de derde maandag in augustus
„Hartjesdag", een feest, dat nog al met
wat luidruchtigheid gepaard gaat.
Oorspronkelijk was dit echter alleen
een feest in Haarlem. Dan mocht ieder,
gewapend met. stokken en stenen, op het
in de Haarlemmerhout aanwezige wild
jagen.
De tijden veranderen, en wij mensen
eveneens. Maar ook heden ten dage zijn
er nog wel Nimrods, die met lede ogen
aanzien, dat ter bescherming van de wild
stand, op 31 december achter het jagen
een punt wordt gezet. Want: veel honden
zijn der hazen dood. En een lange jacht
tijd met veel jagers idem.
En het jagerslatijn kan onmogelijk 12
maanden van het jaar gesproken worden.
Welke „sterke" verhalen kregen we dan
wel niet te horen.
doet
2 „wonderen" J
voor de 2
verkoop! J
Wanneer de laatste seconden van het oudejaar weg vlieden
Nieuwjaarsgebruiken zijn niet met geweld te leren
„lek soeck het hier, ick soeck het daar,
Ick vind niet nieuws aan 't nieuwe jaar
Dan dat men 't nieuw heeft willen noemen."
Deze „Nieuwjaarspoëzie", een verzuchting van Constantijn Huy-
gens, heeft een kern van waarheid. Want wat is er eigenlijk voor
bijzonders aan „Oud-en-Nieuw"? Goed, er wordt een nieuwe kalen
der opgehangen met weer een hoger jaartal er op. De eerste blad
zijde geeft de maand januari aan, we beginnen dus weer opnieuw
Maar toch Het leven gaat gewoon door. „Och", zult u zeggen, „het
is wel eens goed, zich bezig te houden mét een nieuwe periode in het
leven. En een ogenblik stilstaan bij het verleden is ook geen over
bodige luxe in het jachtige leven van vandaag."
Vooruit dan maar, dan vieren we „oud en nieuw", met... lekker
eten en allerlei heilwensen Een goed gevulde maag en even goede
voornemens
Ph.: Wees jij maar trots op Thomasvaer,
M'n beste Pieternel.
Wat wordt er toch geknoeid met geld.
Het een volgt 't ander snel.
Ik brand het liefst mijn vingers niet.
De Amstei'damse Bank,
Werd vreselijk benadeeld hoor.
Men deed het vrij en frank.
P.: De buurvrouw zei laatst tot haar man:
„Zoek werk bij de A.B.
Je neemt tenslotte van die Bank,
Toch altijd nog wat mee."
Th.: Maar Baarn staat mij veel minder aan.
Een teken van de tijd.
De jeugd i.s losgeslagen hoor.
Dat merkt men wijd en zijd.
Plet ging in Huizen ook al mis:
Een droeve kindermoord.
P.: Daar werd dan toch in vroeger tijd,
Veel minder van gehoord.
De jeugd gaat zo haar eigen gang.
Ik denk aan de t.v.
Ze krijgen gratis onderricht.
Ze gaan volleerd in zee.
Th.: Het was onveilig op de weg,
Onveilig op de straat.
Onveilig bij de overweg.
Weet jij in dezen raad?
P.: 't Verkeer neemt zo geweldig toe
In 't lieve Vaderland.
Hoe menigmaal vermelde men:
Weer iemand aangerand.
Gevaren dreigen er alom,
Het was de onbewaakte,
Die meest door onoplettendheid -
Nog al eens brokken maakte.
Th.: Onveiligheid aan alle kant,
Hoewel het zebrapad,
Voor weggebruikers absoluut,
Z'n pro en contra had.
Maar ja. wat is er aan te doen?
Er moest hier raad geschaft.
P.: De overtreders worden ook
Wel aardig vlug gestraft.
Maar o die „heren" ir. 't verkeer.
Die zondagsrijders, ach,
Ze zijn een kwelling op de weg.
Let eens op hun gedrag.
't Blijkt, dat ze niet rijvaardig zijn,
Ze rijden maar wat rond.
Th.: En Rotterdam woelt dag aan dag,
Als mollen in de grond.
De Metro zal er komen hoor.
Het is een heel karwei.
Kreeg Amsterdam er ook maar een.
Dan was veel leed voorbij.
Waar moet er in die grachtenstad,
Tenslotte geparkeerd?
Het loopt op 'I drukste van de dag,
Daar heus niet zo gesmeerd.
P.: Maar waar is dit dan wel 't geval?
Men staat er van verbaasd.
Hoe alles elke dag opnieuw,
Weer langs ons henen raast.
Gevolg: Het aantal doden stijgt.
Th.: Postale Treuzel Tante.
Maar er is personeelsgebrek.
Men werft naar alle kanten.
We hopen dat het beter wordt.
Vaak is er heel veel pech.
De brieven, die we schrijven, zijn
Soms dagen onderweg.
P.: Jij bent dan wel geen vrije boer,
Als Koekoek en zijn mannen.
Ze willen alle soorten dwang,
Van 't boerenerf verbannen.
Ze hebben fel gedemonstreerd.
De weg was afgesloten.
Th.: Tenslotte hebben ze toch ook,
Daarbij hun neus gestolen.
Plet valt niet mee om boer te zijn.
Het zijn me daar ook lonen.
Gelukkig dat ze in ons land,
In vrijheid mogen wonen.
De Staat slokt alle grond niet op.
De zomer was wel nat.
Maar men heeft toch een prima oogst
In heel ons land gehad.
P.: Van Nieuw-Guinea politiek,
Weet ik zoveel niet af.
Het was het Schiphol-incident,
Dat stof tot spreken gaf.
En anders Staphorst kortgeleên.
De kranten stonden vol.
Th.: Ach ja, een mens is meestal zo:
Z'n hoofd slaat gauw op hol.
Die Rus is ook gedegradeerd.
En wat Paul Rijkens doet,
Keurt men ook in het algemeen,
In onze pers niet goed.
P.: De K.L.M. in stormgetij.
Men snakt naar landingsrechten.
Je weet het: Plollands leeuw is fier.
Die laat zich zo niet knechten.
Los Angeles, daar wil men heen.
Er is een streng verbod.
Da's nu echt luchtvaartpolitiek.
Voor Holland geen genot.
Th.: Schrok jij van de belastingbrief?
Ik had het wel vermoed.
De aanslag is geweldig hoor.
Of men nog dokken moet.
P.: Verlaging werd wel druk bepraat,
Maar ja, daar bleef het bij.
Th.: Misschien in '62 wel.
Geloof dit maar met mij:
Ze kunnen nog een massa aan,
Defensie vraagt heel veel.
En wij als brave burgers hier,
Betalen ook ons deel.
P.: Gelukkig dat het nog zo is,
Dat we in vrede leven.
Ik heb in huis al noodbiscuits.
'k PIoop dat 'k ze nooit moet geven.
Een bom van zoveel megaton,
Is ook geen kleinigheid.
Th.: De herfst van '61 was
Een angstig bange tijd.
Denk aan de kwestie West-Berlijn,
De Nova-Zembla proeven.
Dit alles zal naar ik zo denk,
Geen commentaar behoeven.
P.: We waren twee minuten stil.
Dat was een luid protest.
Helaas, wat wordt de atmosfeer,
Gedurig weer verpest'.
Th.: Ik vind het leven o zo druk.
We worden voortgejaagd.
Er is geen mens in Nederland,
Dat niet hierover klaagt.
P.: We hebben o zo weinig tijd.
We snellen steeds maar voort.
De zenuwartsen hebben 't druk.
Het word alom gehoord.
Th.: Gelukkig dat het Deltaplan,
Zo aardig vlot verloopt.
Wie had voor vijfentwintig jaar,
Op zulk een plan gehoopt?
Drie eilanden verbond men al.
Men bouwt in 't Haringvliet,
Een kunstwerk, dat gigantisch is.
Da's heus zo mis nog niet.
P.: We hoorden weer van watersnood.
Rond Meppel was het raak.
Th.: De zaak van Putten toont wel aan:
Iets is niet in de haak.
P.: Daar laat zowaar de torenklok,
Haar twaalf slagen horen.
Het oude jaar is heen gegaan,
Het nieuwe werd geboren.
Th.: Zo gaan we 't nieuwe jaar dan in.
We hopen weer op vrede.
De beste wensen geef ik je
Voor '62 mede.
P.: Van 't zelfde hoor, m'n Thomasvaer.
God zegene Nederland.
De landbouw en de industrie,
De nijvere middenstand.
Th.: Ons steenrijk Holland reist zo graag.
Men toert naar 't buitenland.
De Veluwe, de Waddenkust,
Da's niet meer veler stand.
Je komt daar immers iedereen
Zo heel gewoontjes tegen.
„Naar Zwitserland of Oostenrijk".
Zo hoort men allerwege.
P.: Hier was 't weer een toeristenstroom,
Nog erger dan voorheen.
In Zandvoort, Noordwijk enzovoort.,
Hoort men haast Duits alleen.
De Marken zijn wel'zeer in trek,
Men kan er wat voor kopen.
De grenzen van ons Vaderland,
Staan o zo wijd nog open.
Th.: Voor emigreren voel ik niets.
En jij al evenmin.
We staan, wat deze zaak betreft.
Ook aan een nieuw begin.
P.: Men maakt geen propaganda meer.
De Overheid doet wijs.
Wie maakt er voor z'n boterham,
Nu zulk een dure reis?
Hier komt men ook wel verder hoor.
En kijk, de tijd zal 't leren,
Wat nu toch wel het beste is:
Niet weg of emigreren.
Th.: Tweeduizend in een jaar,
Dat is nog meer dan bij de Ramp.
Zo n cijfer spreekt nietwaar?
P.: De P.T.T. stagneert vrij veel.