Herziening van de kostprijsberekening
in de landbouw
Me
jersey, de ideale dracht^ngg
in ons Nederlands klima;
In verband met de causerie, welke de
heer W. Koster, 2e adjunct-secretaris van
de O.L.M. in de vergadering van de plaat
selijke afdeling gehouden heeft over de
kostenstijgingen in de landbouw, verwij
zen wij gaarne naar de inleiding van de
voorzitter van het Landbouwschap, de
heer H. D. Louwes, gehouden in de open
bare vergadering van het bestuur met
betrekking tot deze materie.
De heer Louwes zei o.a. bij de toelich
ting van de punten 2 en 3 der agenda:
„Zelden of nooit zijn de georganiseerde
landbouwbedrijfsgenoten van Nederland
samengekomen voor een beslissing van
zoveel omvattende betekenis als waar
voor wij nu staan.
Het klinkt heel nuchter: herziening
van enkele uitgangspunten der kostprijs
berekeningen, en de relatieve gelijkstel
ling van de beloning van de landarbeid.
Maar in feite komt het neer op een forse
ingreep in de inkomstenverdeling van ons
volk. Wij moeten wel heseffen, dat een
groot deel van ons overheidsbeleid door
onze belastingwetgeving, ons loon- en so
ciale beleid, onze invoerrechten, onze con-
tingenteringen, door het toezicht op kar
tels etc. en door onze landbouwpolitiek
daar voortdurend mee bezig is. Soms gaat
deze herverdeling van ons volksinkomen
geruisloos, soms maakt het veel gerucht
van het eerste zijn de inkomstenverschui
vingen via invoerrechten en contingen-
teringen een voorbeeld, van het laatste
die via ons landbouwbeleid.
Wanneer wij als agrarische bedrijfsge-
noten nu een forse ruk aan de bel doen en
duidelijk zeggen, dat wij tekort komen,
dan laten wij ons niet bang maken door
het mogelijk ook nu weer dreigende ge
rucht, want wij staan voor onze zaak en
hebben geloof in het gemotiveerde en ge
rechtvaardigde ervan.
Voor ik nu meer tot de bijzonderheden
van deze voorstellen overga, wil ik nog
enkele opmerkingen maken.
1. Deze voorstellen zijn weloverwogen
en degelijk voorbereid en van regel tot
regel gemotiveerd en in hun gevolgen
overdacht.
2. De verwerkelijking ervan in een
hanteerbaar beleid ten opzichte van de
produktie, de prijzen en de in- en uitvoer
moet voor bepaalde produkten nader wor
den uitgewerkt, maar dit kan ook pas
wanneer in beginsel vaststaat, welke mo
gelijkheden er zullen worden geschapen.
3. Onze agrarische produktie kan nog
verbeterd worden; wij weten dat zeer
goed. Maar wat nog beter kan mag geen
eerlijk gemeende of gezochte reden zijn
de rechten te ontkenne, die bestaan op
grond van wat reeds is bereikt. De plicht
tot „self-help" heeft onze agrarische be
volking in organisatie en coöperatie, in
het zich toeëigenen van wat onderwijs en
voorlichting te bieden hebben met inzet
van alle krachten trachten te volbrengen
en zij doet dat nog dagelijks.
4. Onze agrarische bevolking blijft op
velerlei levensterrein door de ontwikke
ling der techniek en de voortgaande ver
sterking van de sociale en economische
positie der andere bevolkingsgroepen
meer en meer achter. Met name moet hier
nu de werkweek van vijf dagen aan
de orde gaat komen worden gewezen
op de door arbeidstekorten en financiële
beperkingen nog eerder toenemende ge
bondenheid van de boer-veehouder en
veelal ook van zijn nog overblijvende
medewerkers aan hun bedrijf. Algemeen
en terecht was er bij ons volk grote
waardering voor de geste van onze
mijnarbeiders, toen zij in de koude fe
bruaridagen van 1956 ook op zondag
kolen gingen delven. Een groot deel
van onze agrarische bedrijfsgenoten
moet elke zondag van elk jaar voor het
niet minder onmisbare voedsel in lange
gebondenheid het vee verzorgen, mel
ken, eieren rapen, kassen stoken en ver
zorgen.
Velen wonen daarbij in verouderde hui
zen aan zandwegen en voetpaden, een
zaam en niet in onaanzienlijke delen
van ons land nog zonder electrisch licht,
waterleiding of telefoon.
5. Op grond van het bovenstaande
staat onze agrarische bevolking op haar
wèloverwogen en behoedzaam geformu
leerd inzicht en recht. Zij gelooft daarin,
maar is bereid te luisteren naar anderer
inzicht en weerlegging, doch vertrouwt
er op, dat wat als juist in haar voor
stellen moet worden aanvaard, ook ver
werkelijkt zal worden.
Veel ongerief van nooit loslatende ge
bondenheid en matig wonen zal onze
agrarische bevolking nog lang moeten
dragen; haar onbevredigende financiële
positie kan wèl op korte termijn ver
beterd worden. Van haar recht geldt, dat
het op weg is, en dat niets het mag
tegenhouden.
Thans ga ik over tot een korte sa
menvatting van de bijzonderheden van
de nu aan de orde komende agenda
punten.
Het gaat hier, zoals U uit de agenda
hebt kunnen lezen, om vier onderwerpen,
waarvan er drie betrekking hebben op
de afspraken die ten aanzien van de
wijze van kostprijsberekeningen voor
landbouwprodukten bestonden tussen de
minister van Landbouw en de toenmalige
Stichting voor de Landbouw en nu be
staan tussen minister van Landbouw en
Landbouwschap. Het vierde punt heeft
betrekking op de beloning van de ar
beid in de agrarische sector.
Misschien is het nuttig om eerst zeer
in het kort in te gaan op de kostprijs
berekeningen. Deze worden gemaakt
door het Landbouw-Economisch Insti
tuut en gebruikt om te komen tot de
vaststelling van garantieprijzen voor een
aantal belangrijke landbouwprodukten.
Het L.E.I. berekent deze kostprijzen uit
de boekhoudgegevens van goedgeleide,
sociaal en economisch verantwoorde be
drijven. Het L.E.I. gaat bij de berekening
te werk volgens bepaalde richtlijnen, die
haar destijds zijn verstrekt door haar
beide financiers en opdrachtgevers: mi
nister en Stichting voor de Landbouw,
thans Landbouwschap.
Het bestuur van het Landbouwschap is
nu, na uitvoerig beraad, tot de conclu
sie gekomen dat enkele van deze uit
gangspunten voor de kostprijsberekening
herziening behoeven. Dit is het geval met
betrekking tot:
1. de herziening van de weerdering van
de kosten van grond en gebouwen in de
kostprijzen
2. een herziening van de waardering
van de bedrijfsleiding in de kostprijzen;
3. een herziening van de waardering
van de handenarbeid van de boer en de
medewerkende gezinsleden in de kost
prijzen.
Het viei'de punt moet hier direct bij ge
noemd worden. Hier gaat het om de niet
nieuwe doelstelling dat de beloning van
de landarbeid gelijk behoort te zijn aan
de beloning van de arbeid in vergelijk
bare beroepen in andere bedrijfstakken
ten plattelande. Het gaat dus in de vierde
plaats om de z.g. relatieve gelijkstelling.
Dit is geen uitgangspunt in de zin als
de drie die zojuist genoemd zijn. Deze
relatieve gelijkstelling is geen werkelijk
heid; er bestaat een niet onbelangrijke
achterstand in de beloning van de land
arbeid ten opzichte van de beloning van
gelijkwaardige arbeid in andere bedrijfs
takken.
Ik stel mij voor, thans de voorstellen
ten aanzien van de herziening der drie ge
noemde uitgangspunten (eigenaarslas-
ten, beloning voor bedrijfsleiding en voor
handenarbeid van de boer) met U door
te nemen.
1. In de eerste plaats dus de
eigenaarslasten.
In de kostprijsberekeningen die de ba
sis vormen voor de prijszetting van een
aantal landbouwprodukten wordt volgens
afspraak het pachtbedrag ingecalculeerd.
In normale omstandigheden behoeft dit
geen reden tot ontevredenheid te geven,
omdat men kan aannemen dat in dit
pachtbedrag dan voor de eigenaar van
de grond en van de bedrijfsgebouwen
een volledige vergoeding begrepen is van
de kosten die hij moet maken voor de
instandhouding van die grond en van die
bedrijfsgebouwen.
Onder de omstandigheden van de laat
ste jaren is dit echter in de meeste ge
bieden niet het geval. Aan de ene kant
zijn de pachten nog steeds binnen vrij
nauwe grenzen beheerst, zij ondergaan
per jaar slechts een zeer geringe verho
ging. Aan de andere kant zijn de kosten
van onderhoud en nieuwbouw van de ge
bouwen dermate gestegen dat zij prak
tisch nergens volledig uit de pacht be
taald kunnen worden.
Het ligt voor de hand wat de gevolgen
zijn van de huidige afspraak omtrent de
waardering van grond en gebouwen. Het
incalculeren van het werkelijke pacht
bedrag leidt tot een kostprijs en dus tot
een garantieprijs voor de produkten die
geen volledige vergoeding geeft van de
op grond en gebouwen vallende kosten.
In deze omstandigheid is het duidelijk dat
de landbouw stelselmatig inteert op zijn
in het produktie-apparaat gestoken ka
pitaal. Het bestuur van het Landbouw
schap meent en dat is de strekking van
het huidige voorstel betreffende de eige
naarslasten, dat, zolang de pachten nog
niet op 't gewenste niveau zijn gekomen,
men in de kostprijsberekeningen moet
uitgaan van de werkelijke eigenaarslas
ten. Het bestuur meent dat alleen op deze
wijze de reële produktiekosten kunnen
worden vastgesteld.
Nu doen zich bij dit voorstel nog een
paar vraagstukken voor waarin een be
slissing genomen moest worden. U vindt
deze reeds vermeld in-de bijlage die het
agendapunt vergezelt, maar ik wil ze U
nog even noemen.
Allereerst waren er beslissingen te ne
men ten aanzien van de rentevoet en het
afschrijvingspercentage voor bedrijfsge
bouwen in de landbouw. Het bestuur acht
onder de huidige omstandlighcden een
rentevoet van 4 redelijk. Het ziet in dit
verband enerzijds naar de rente voor hy
pothecaire geldleningen, anderzijds naar
de omstandigheden dat de in te rekenen
rentevoet zal variëren met. de schomme
lingen in de rentestand. Het afschrij
vingspercentage is op één gesteld; een
afschrijvingsperiode van 100 jaar dus.
Weliswaar veroudert de inrichting van de
gebouwen, met name de stal, sneller,
maar het karkas van het gebouw gaat
veelal langer dan 100 jaar mee. Een eeuw
als gemiddelde levensduur lijkt het be
stuur redelijkerwijs aanvaardbaar.
Verder is de vraag gerezen over welke
waarde de afschrijving dient plaats te
vinden. Men suggereert wel dat in dit ver
band genomen dient te worden de z.g. al
gemene vervangingswaarde. Dit is een
waarde die afgeleid is uit een in het ver
leden als'normaal aangemerkt bouwkos
tenbedrag. Het huidige in rekening te
brengen bouwkostenbedrag is hieruit af
geleid door het te vermenigvuldigen niet
met het indexcijfer van de bouwkosten,
maar met het veel lagere algemene prijs
indexcijfer. Zodoende resulteert een af-
schrijvingswaarde die ongeveer één-derde
lager is dan de werkelijke, de specifieke
vervangingswaarde. Het bestuur van het
Landbouwschap acht het juist, rekening
te houden met de werkelijke vervangings
waarde, zeker nu, gezien de grote achter
stand in de woningbouw, nog gedurende
vele jaren met een hoge graad van be
drijvigheid in de bouwnijverheid en
dus met hoge bouwkosten gerekend
moet worden.
Het is een kwestie van nadere uitwer
king en van nader overleg of de hogere
vergoeding voor grond en gebouwen ge
realiseerd wordt via de prijzen of via
toeslagen. In elk geval zal een eventuele
verhoging van het garantieniveau uit
dien hoofde met een dienovereenkomsti
ge verhoging van de pachten gepaard
moeten gaan omdat alleen op die manier
het geld daar komt waar het zijn moet,
n.l. bij de eigenaar.
Welke weg ook wordt bewandeld, het
voorstel van het Landbouwschap bete
kent een belangrijke verhoging van het
bedrag, waarmede per hectare rekening
gehouden moet worden. Met inbegrip
van een bedrag voor grondrente komt
deze verhoging voor de verschillende be-
drijfstypen neer op bedragen variërend
tussen ca. f 80.en tot f 170.per ha.
2. In de tweede plaats
de waardering van de bedrijfs-
leidersfimctie
van de boer in de kostprijsberekeningen.
De vraag of de bedrijfsleiding een kos
tenelement is of hiet is geen discussie
punt. De bedrijfsleiding wordt naast de
handenarbeid van de boer als een reëel
kostenelement gezien en krachtens af
spraak met de minister worden er in de
kostprijsberekeningen bedragen per ha.
gewas of per dier opgenomen als belo
ning voor bedrijfsleiding. Teneinde moge
lijke misverstanden te voorkomen wil ik
er met nadruk op wijzen dat deze bedrijfs
leidersvergoeding niet 't karakter draagt
van een winstelement. De winst is geen
kostenelement; zij moet uit de bedrijfs-
resutaten verkregen worden. De vergoe
dingsnormen voor bedrijfsleiding zijn des
tijds min of meer intuitief tot stand ge
komen, maar steeds meer heeft de over-
tuiging veld gewonnen, dat zij op een te
laag niveau gelegen zijn.
Helaas is het nog steeds niet mogelijk
de normen voor bedrijfsleidersbeloning
objectief vast te stellen, omdat er geen
vergelijkingsmaatstaven te vinden zijn.
De nota die bij dit agendapunt behoort,
gaat hierop wat breder in.
Het bestuur van het Landbouwschap is
nu uitgegaan van de vergoeding voor de
bedrijfsleidersarbeid zoals die voor een
drietal hoofdbedrijfstypen ten naaste bij
is af te leiden uit de beloningen uit de
beloningen voor bedrijfsleiders op de
Staatslandbouwbedrijven in de Wierin-
germeer en in de Noordoost Polder. Deze
hoofdbedrijfstypen zijneen gemengd be
drijf van 10 ha., een weidebedrijf van
20 ha. en een akkerbouwbedrijf van 40 ha.
Om te kunnen benaderen tot welk in-
kemen men komt uit vergoedingen voor
handenarbeid en bedrijfsleiding tezamen,
kan men bij de bedrijfsleidersvergoeding
voor elk bedrijfstype optellen de belo
ning voor de hoeveelheid arbeid van de
boer, die past bit het betreffende be
drijfstype. In de nota die behoort bij dit
agendapunt is deze berekening uitge
voerd, maar ik mag er U wel op wijzen,
dat de arbeid daar nog gewaardeerd is
tegen het huidige landarbeidersloon. Op
deze loonkwestie kom ik straks nog
terug.
Teneinde het mogelijk te maken de be
drijfsleiders vergoeding in de kostprijs
berekeningen te verwerken zijn de belo
ningsnormen voor bedrijfsleiding omge
rekend tot bedragen per h.a. gewas en
per dier. U zult uit de nota gezien heb
ben dat deze bedragen per h.a. voor het
zelfde produkt verschillen voor de ver
schillende bedrijfstypen.
Het bestuur is niet dan na diepgaand
overleg tot deze differentiatie in de nor
men overgegaan. Het bestuur erkent dat
er bezwaren aan verbonden zijn de be
drijfsleiding voor een ha. van hetzelfde
gewas anders te belonen al naar gelang
het een akkerbouwbedrijf betreft of een
gemengd bedrijf. Het bestuur meent ech
ter dat er voldoende gronden zijn om het
gekozen systeem te rechtvaardigen. Het.
voornaamste argument is dit, dat op een
gemengd bedrijf de akkerbouw in dienst
staat van de veehouderij en dat derhalve
het bezwaar van een lagere norm voor
de akkerbouwproducten wordt weggeno
men doordat redelijke normen ingevoegd
zijn voor de belangrijkste produkten van
de veredelingssector.
3. In de derde plaats
de waardering van de handenarbeid
van de boer en de medewerxende gezins
leden.
Over dit punt kan ik kort zijn. De
afspraak bestaat tussen minister en
Landbouwschap, dat de noodzakelijke
handenarbeid van boer en gezinsleden in
de kostprijsberekeningen gewaardeerd
zal worden tegen de loonnormen van de
Collectieve Arbeidsovereenkomst in de
landbouw. De moeilijkheid die hier gere
zen is bestaat hierin, dat het vooral
in verband met de mogelijkheid om en
kele toeslagen te verlengen en in ver
band met de vakantierechten niet ge
makkelijk is te zeggen wat nu precies de
loonnorm van de C.A.O. is.
Het voorstel van het bestuur van het
Landbouwschap komt kort gezegd hierop
neer dat de handenarbeid van de boer per
uur gewaardeerd behoort te worden te
gen het loon dat de arbeider krachtens
geldende loonregeling per gewerkt uur
ontvangt.
De redelijkheid van de stelling dat de
boer per uur evenveel moet verdienen als
de arbeider lijkt mij niet voor bestrijding
vatbaar. Ik zal op deze plaats niet in
gaan op de technische punten die verder
bij de herziening van dit uitgangspunt
aan de orde komen. Zij zijn weergegeven
in de nota die bij dit agendapunt behoort
en ik mag U daar wel naar verwijzen.
4. Het vierde punt, waarbij ik met U
stil wil staan, betreft de
beloning van de landarbeid,
in samenhang met de stelling dat verge
lijkbare arbeid gelijke beloning verdient.
Zoals ik in het begin van mijn toespraak
reeds stelde gaat het hier niet om een
voorstel tot herziening van een uitgangs
punt bij de kostprijsberekening. De af
spraak dat de goedgekeurde lonen zullen
worden ingecalculeerd kan zonder meer
gehandhaafd blijven. Hier is aan de orde
de achterstand van de lonen van de land
arbeiders, vergeleken met de beloning
voor vergelijkbare arbeid in andere be
drijfstakken ten plattenlande.
Het zal U duidelijk zijn dat ten aanzien
van deze doelstelling van doorslagge
vende betekenis is het antwoord op de
vraag wat onder gelijkwaardige arbeid
moet worden verstaan.
Sinds 1956 worden voor het loonbeleid
in onze landbouwsector in overleg met
de Stichting voor de Arbeid en het Col
lege voor Rijksbemiddelaars als richtlijn
genomen, dat de landarbeid gemiddeld
van hetzelfde niveau zou zijn als de ar
beid van geoefenden in de industrie, dus
ongeveer liggende midden tussen onge
schoolde en geschoolde arbeid in de in
dustrie.
Het heeft niet veel zin thans nog veel
woorden aan deze toen aanvaarde arbi
traire beslissing te wijdenin de nota die
bij dit agendapunt behoort is deze kwes
tie uitvoerig belicht. Voor een redelijke
beoordeling der toenmalige beslissing
moeten wij haar zien in het licht van die
tijd. Sindsdien echter is er op dit stuk
van zaken nog al het een en ander ver
anderd. Met name is van belang dat
sindsdien een systeem van werkclassifi-
catie een wetenschappelijke methode
dus is ontworpen om de arbeid in ver
schillende bedrijfstakken te vergelijken.
De betekenis hiervan voor onze be
drijfstak is dat daardoor zonneklaar en
objectief wordt aangetoond dat de ge
middelde landarbeid veel dichter ligt bij
het niveau van geschoolde dan geoefende
arbeid in de industrie; in verscheidene
gevallen zelfs hoger.
Het bestuur van het Landbouwschap
heeft hierin aanleiding gevonden zich op
het standpunt te stellen dat voor de be
loning van de landarbeid het oude uit
gangspunt niet meer als juist kan wor
den erkend; het loonbeleid in de land
bouw zal mede op werkclassificatie moe
ten worden gebaseerd.
Met kracht zullen wij aandringen op
realisering van een dienovereenkomstige
beloning van de landarbeid. Deze kwes
tie zal dan ook in het gesprek met de re
gering de aandacht hebben die zij ver
dient. Andere factoren verbonden aan het
loonvraagstuk van de landarbeid zullen
evenmin onbesproken kunnen blijven.
Wij menen dat een beduidende verho
ging van de beloning van de landarbei
der en indirect dus ook van de boer
en diens medewerkende gezinsleden
een alleszins gerechtvaardigde eis moet
worden genoemd, opdat althans ten aan
zien van de beloning de relatieve gelijk
stelling, dat is eenzelfde sociale positie
als die van vergelijkbare arbeiders ten
plattelande, voor onze landarbeidersstand
worden gerealiseerd.
Onder in de zak vindt men de reke
ning. Deze rekening ligt in dit geval ook
welbewust onder in de zak, want wij heb
ben de jiiiste en goed gefundeerde be
ginselen van ons landbouwbeleid voorop
willen stellen, vertrouwende, dat voor
wat als rechtvaardig moet worden er
kend, ook het geld zal worden gevonden.
In de kring van het Landbouwschap
zijn deze voorstellen evenwel niet gefor
muleerd zonder begrip voor de ingrijpen
de financiële gevolgen. Wij hebben die
zeer globaal trachten te berekenen en in
één cijfer vast te leggen. Wij hebben dat
niet gedaan met de hoop om door een
soort „shock therapie" een zekere melan
cholie, waarin ons volk vaak zijn geld
neertelt voor zijn eerste levensbehoeften
van eigen bodem plotseling te verande
ren in een blijde bereidheid en vreugde
van recht te kunnen en te mogen doen,
doch alleen omdat gezonde werkelijk-
heidszi eist, dat een goed beleid alleen
dan te voeren is, wanneer men de finan
ciële consequenties duidelijk voor ogen
heeft.
Hier volgen deze dan:
Eigenlijk zou moeten worden berekend
welke financiële gevolgen de voorstellen
van het Landbouwschap in totaal voor
het Nederlandse volk betekenen, aange
nomen, dat de kostenstijgingen in alle
gevallen worden gecompenseerd; hetzij
via de opbrengstprijzen bij afzet van de
produkten, hetzij via de garantieprijzen.
Een dergelijke berekening is niet eenvou
dig. Ongetwijfeld gaat het om honderden
miljoenen guldens.
Uiteraard heeft de boer slechts zeker
heid van compensatie voor dat deel van
de produktie, waarvoor een effectief ga-
rantieprijsbeleid wordt gevoerd. Dit be
treft de produkten tarwe, suikerbieten,
gerst, haver, rogge en melk. Indien de
genoemde kostenstijgingen niet worden
gecompenseerd door hogere opbrengst-
prijzen, zullen zij voor wat betreft deze
produkten ten laste komen van het Land
bouw Egalisatiefonds; dit betreft dus
slechts een deel van de produktie.
Öl Piet
Reeds voor de oorlog kenden wel sPare
Voor
tricot-onderkleding. Mocht er dan
eens een tricot-jurkje op de markt a
men, dan stonden wij daar toch
vreemd tegenover. Het dragen van
cot-onderkleding nam echter geleic
lijk af en zo werd, eigenlijk nood® wa1
dwongen, overgeschakeld naar de v^d w
|ort gele
ien en a
iedere n
irvan hi
vaardiging van bovenkleding. Er oil
hij no:
stond dan ook een geheel nieuwe n v
dustrie, die van de jersey kleding. P
Werd deze jersey aanvankelijk nuf ^an
in enkele kwaliteiten gemaakt, allerj:^ dil
werd hieraan uitbreiding gegeven. It
mers de vervaardiging van deux-pii
en mantelpakjes eist een goede kw;
teit en vooral sinds de wevenit zijn i{
trede in de jersey-familie heeft
daan, beschikt men over een hoev<
heid variaties, die de confectie-faL
kanten alle mogelijkheden bieden. g d
Ook in Nederland, waar de vroilvl -
iij niel
naar
lijken.
ien om
voor e
zoorste
in elk jaargetijde wel iets van jer:
in haar garderobe kan gebruiken, he;
[f9.501
rlijk
lil lldcU. gdlUCiUUC iYdil gcui unvwi, Iif het
de vervaardiging en de verwerking v }l
jersey een grote vlucht genomen
de Nederlandse artikelen kunnen ir
de buitenlandse op één lijn worden
steld, zullen vaak in prijs gunstiger li
gen, omdat de bijkomende kosten vaF na.,,
zelfsprekend lager kunnen zijn. frdt u
Et van
overga
week
hij ie
naar
rdt v
Het
Hieronder wordt globaal aangegeven,
welke de financiële consequenties zijn uit
oogpunt van een garantiebeleid, dat ef
fectief is voor de boer, wat uiteraard ook
van belang is voor de landarbeiders.
De herwaardering van de grond en de
bedrijfsgebouwen gaat, met inachtneming
van een zeker bedrag voor de grond
rente, gepaard met financiële consequen
ties ten bedrage van ruim 200 miljoen
gulden. Het is niet mogelijk om aan te
geven, welke de financiële gevolgen zijn
van de herwaardering van de handenar
beid van de boer en de medewerkende ge
zinsleden, daar hiervoor nog niet vol
doende basisgegevens ter beschikking
staan. De herwaardering van de bedrijfs
leiding betekent ca. 60 miljoen gulden,
terwijl het realiseren van de relatieve ge
lijkstelling van de beloning voor landar
beid met die voor gelijkwaardige arbeid
in andere bedrijfstakken ten plattelande
gepaard gaat met financiële consequen
ties ten bedrage van ca. 90 miljoen gul
den.
Indien de voorstellen van het Land-
ar en
at ens
akbonc
WAT IS JERSE1
Jersey is een. produkt van de breirr, -
chine en aanvankelijk werd ze alk
geleverd in uni-soorten. Thans is
gekomen tot allerlei ingebreide effe
ten zoals cotelé, jacquard-motieven
verschillende fantasie-ornamenten,
thans zoveel gevraagde Prince-de-Gï
les-ruiten, streepmotieven enzovoa
Het plissé, dat door de wijze van brt
en permanent is en de plisé-garnerii De v<
gen zijn hun rol gaan spelen. En n<eer va
steeds worden nieuwe vondsten gedaa
Men weet thans zelfs een tweed y
vervaardigen op de breimachine. A.eledei
de achterkant van de stof is het ze akant
fijne breiwerk nog zichtbaar, doch a;
de goede kant zijn alleen de verschi aorge
lend gekleurde effectdraden te zie: en, v
die het uiterlijk van tweed suggerere itie t
taten
MODE EN KLEI! et ve
(urn, i
Jersey heeft zeer vele verwerking mt",
mogelijkheden en de mode kan daeen
ook op de voet worden gevolgd. 0( jn g
hier geldt dat de lijn het moet doeïam
en de eventuele garnering sober mot t 191
worden gehouden. Parijs heeft kor e>
jasjes gedecreteerd, die als het waiJer",
op de heup rusten en de deux-piècf eecjs
en pakjes zullen dan ook deze nieuvaar
lijn volgen. Onder deze jasjes zulles
zowel strakke als plissé-rokken wo: en
den gedragen. Bij de jumpers en vemds
ten blijft het lange model zich hantyan
haven. Door de goede kwaliteit vanc|ja^e(
jersey is het in deux-pièces en mante.fail
pakvorm ook zeer geschikt voor ceri
wat meer geproportioneerde figure jsch
Dunne jersey is ideaal voor avon< |ings
blouses en cocktail-toiletjes. Men zï |iet
zich van 's morgens vroeg tot 's avowgok
laat in jersey kunnen steken dat prevee;
tig in het dragen is en waarvan mc
met recht kan zeggen dat het een kw;
liteitsprodukt is, dat onze Nedeflandj
industrie brengt, zowel aan het stuk;
geconfectioneerd.
Dat de Nederlandse industrie zich
dit gebied eeh naam aan het verovioel.
ren is binnen en buiten onze grenzeUg
is ons klimaat in aanmerking gen(
men niet vreemd. de 1
ven
rika
bouwschap door de regering ongewijzigZe
zouden worden overgenomen en de hie
uit voortvloeiende kostenstijgingen nil
worden gecompenseerd door hogere oj
brengstprijzen van de produkten, zijn O
financiële consequenties voor het Lancken.
bouw Egalisatiefonds tenminste 350 mi
joen gulden. Hiervan kunnen in princip
aan de consument worden doorbereken
de financiële consequenties voor wat bi mis
lane
van
grif
treft de produkten tarwe, suikerbiet
en consumptiemelk, aangenomen, dat b De
prijsstijging het verbruik niet daalt; lijde
gaat dan hier om een bedrag van ca. 12ibor
miljoen gulden in totaal. zoa
In dit geval zal de rest: ca. 230 miner
joen gulden, ten laste blijven van hefons
Landbouw Egalisatiefonds. 'we'
Wij willen nogmaals met nadruk ezaa
op wijzen, dat deze berekeningen zijtWa
gebaseerd op boekhoudingen van fl ko<
L.E.I.-kostprijs-bedrijven, dat wil zegge
op de wat grotere bedrijven die goed ge
leid zijn.