De naald van Cleopatra Deining over melkprijs '55-56 Verwildering Brief van 't Landbouwschap aan de Ministeren het antwoord van Minister Mansholt. Het dagelijks bestuur van het Land bouwschap heeft in een brief aan de minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening verklaard pijnlijk getroffen te zijn door de wijze, waarop zowel in de pers als in de kringen der boeren, die in de afgelopen weken de redevoeringen van de minister hebben beluisterd, kritiek is geuit op het be leid van het Landbouwschap. Het betreft hier twee punten: de wijze van voorbereiding van het melkprijsgarantievoorstel van het Landbouwschap, en een eventueel groter verschil van de garanties voor de zand en de weidegebieden. Alvorens op deze punten nader in te gaan, 'Cónstateert het dagelijks bestuur van het Landbouwschap allereerst, dat noch van de zijde van de afd. Voor lichting van het ministerie, noch op an dere wijze nauwkeurige inlichtingen waren te verkrijgen omtrent de werke lijke tekst van deze redevoeringen. Zeer tot zijn spijt ziet het dagelijks bestuur zich dan ook genoopt af te gaan op berichten in de pers en op mondelinge mededelingen, waarbij steeds het ge vaar bestaat van 'n onvolledige of min der exacte weergave van 't gesprokene. Temeer betreurt het dagelijks bestuur deze gang van zaken, omdat in de pe riodieke bespreking met de minister op 30 november 1955 en 4 januari j.l. deze punten niet of slechts vrij vluchtig be sproken zijn. Het dagelijks bestuur meende aan vankelijk gelet op het karakter van de bijeenkomst te Heerenveen op 't aldaar gesprokene bezwaarlijk te kun nen ingaan. Nu echter dezer dagen ook in een vergadering van de Gel derse Maatschappij van Landbouw te Lochem bovengenoemde punten door de minister zijn behandeld, voelt het dagelijks bestuur zich verplicht zijn zienswijze kenbaar te maken. Onvoldoende voorlichting? Ten aanzien van het eerste punt het binnenskamers behandelen van en geven van onvoldoende voorlichting, over de totstandkoming van de voor stellen van het Landbouwschap kan het dagelijks bestuur niet zonder meer de zienswijze van de minister delen. Juist in het afgelopen jaar heeft een langdurig en uitvoerig overleg plaats gevqpden, zowel in de verschillende organen van het Landbouwschap, als in de vergaderingen der gewestelijke en landelijke standsorganisaties. Het dage lijks bestuur stelt vast, dat in het na jaar van 1955 over het melkprijsvraag- stuk openlijk is beraadslaagd in een zo ruime landbouwkring, als in geen der voorafgaande jaren is geschied. Nadat het uiteindelijke voorstel door het bestuur van 't Landbouwschap was aanvaard en tijdens de „hearing" op 30 november j.l. aan de minister was voor gelegd, is het Landbouwschap terstond overgegaan tot volledige publicatie van dit voorstel. Aan de met de minister gevoerde be sprekingen heeft echter het Landbouw schap evenals voorheen steeds een vertrouwelijk karakter toegekend, daarbij uitgaande van de veronderstel ling, dat dit steeds de opvatting van de minister is geweest en nog is. De op deze bespreking betrekking hebbende agenda's en verslagen zijn daarom slechts in zeer beperkte kring verspreid, terwijl er steeds zoveel mo gelijk tegen is gewaakt, dat de inhoud geheel of gedeeltelijk aan de openbaar heid'zou worden prijsgegeven. Mocht de minister thans tot een an dere opvatting neigen, dan zou 't Land bouwschap dit gaarne vernomen en aanvaard hebben. Geen ander voorstel. Het tweede punt betreft de discussie dan wel het aanbod van een eventueel groter prijsverschil dan in de gepubli ceerde regeringsbeslissing voorkwam, n.l. de integrale kostprijs voor het zand 24,90, doch daartegenover dan ook de integrale kostprijs van 21,60 voor de weidegebieden. Het dagelijks bestuur begint met vast te stellen, dat noch in het officiële persbericht, noch in het schrijven van de minister aan het Landbouwschap dd 30 december j.l., noch in diens schrij ven aan de voorzitter van de Tweede Kamer, waarvan de minister een af schrift vertrouwelijk aan het Land bouwschap heeft doen toekomen, enige aanduiding van de mogelijkheid, laat staan van de aanvaardbaarheid ener sterkere differentiatie is te vinden. Inderdaad is tijdens de discussies in de bespreking van 4 januari j.l. dooi de minister terloops gesteld, dat hij ook wel bereid zou zijn om 24,90 voor het zand te geven naast 21,60 voor de wei degebieden. Mede gezien het verloop van de discussies inzake de procedure, waarbij de minister uitdrukkelijk heeft gesteld, dat er geen sprake kon zyn van overleg in de zin van onderhandelen, doch veeleer slechts een hearing, en evenmin van overleg, nadat de rege ring 'n beslissing heeft genomen, heeft het dagelijks bestuur van het Land bouwschap geconcludeerd, dat de mi nister zeker geen concrete positie inza ke een eventueel verder uiteentrekken der garantieprijzen heeft gedaan. Voor deze zienswijze vindt het Landbouw schap nog een bevestiging in de con clusies der bespreking, waarin dienaan gaande evenmin iets is vermeld. Het dagelijks bestuur van het Land bouwschap acht het met het oog op ge zonde verhoudingen in de landbouw dan ook wel zeer bedenkelijk, dat thans bij vele boeren in den lande hopenlijk ten onrechte als gevolg van 'n onvolledige of onduidelijke weergave van de woorden van de minister de indruk is ontstaan, dat een zodanig voorstel aan het Landbouwschap in concreto is gedaan, doch dat het Land bouwschap dit zou hebben afgewezen. Het dagelijks bestuur van het Land bouwschap acht het dringend gewenst, dat de aldus ontstane onduidelijke si tuatie zeer spoedig volledig kan wor den opgehelderd. Niet alleen is het voor de landbouw juist in de steeds moeilijker wordende omstandigheden - van de grootste betekenis de eenheid te bewaren, doch ook is een sfeer van rust welhaast onontbeerlijk voor het zo snel en zo goed mogelijk beëindigen van de bestudering zowel van 't uiterst moei lijke vraagstuk inzake de kwantitatieve invloed der oorzaken van de kostprijs- verschillen, als van de aan het licht ge treden onvolkomenheden in de uitgangs-- punten voor de kostprijsberekeningen. Het dagelijks bestuur van het Land bouwschap eindigt zijn schrijven met het stellige vertrouwen uit te spreken in deze geen vergeefs beroep op de mi nister te zullen doen, en met zich be reid te verklaren tot een onderhoud omtrent al deze punten. Het standpunt van minister Mansholt. De minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening heeft dinsdag in 'n brief geantwoord op 't bovenstaan de schrijven van het Landbouwschap. Hierin bevestigt hij allereerst, dat hij de beide in de brief van het Land bouwschap genoemde punten, t.w.: de wijze van voorbereiding van het melk prijsgarantievoorstel van 't Landbouw schap en een eventueel sterkere diffe rentiatie van de garanties voor de zand- rosp. de weidegebieden, inderdaad in •nkele recente redevoeringen heeft be handeld. De aanleiding daartoe was o.a. gele gen in de naar zijn mening teleurstel lende reacties van landbouwzijde op de vastgestelde melkprijs. Ondanks de daar voor door de minister met net dagelijks bestuur van het Landbouwschap ge voerde besprekingen wordt naar zijn inzicht in hoge mate tekort gedaan aan de waarde van de door de regering ge nomen beslissing en wordt bepaaldelijk onvoldoende aandacht geschonken aan de overwegingen, die tot deze beslis sing hebben geleid. Openbaarheid. In bedoelde, redevoeringen heeft de bewindsman uiting willen geven aan zijn bezorgdheid omtrent de wijze van behandeling van de vraagstukken, die besproken worden in het kader van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. De minister heeft namelijk gemeend te kunnen constateren, dat de discussies te veel achter gesloten deuren plaats vinden, ook in die gevallen waarbij openbaarheid vereist of gewenst is. Het is van grote betekenis, dat van de vraagstukken, waaromtrent het Land bouwschap beslissingen heeft te nemen, het Nederlandse volk als geheel kennis kan nemen. De minister had van het bestuur van het Landbouwschap daarnaast zeker verwacht, dat uiteengezet zou zijn waar om werd afgeweken van het voor het afgelopen melkprijsjaar aanvaarde stel sel, waarover uitvoerig beraad heeft plaats gevonden in de Tweede Kamer. De minister stelt, dat het bestuur daar enboven ook naar buiten blijk had moe ten geven van het feit, dat het zich er van bewust was, dat het voorstel van het Landbouwschap op twee gedachten hinkt. Enerzijds wordt namelijk uitge gaan van de garantieprijs zoals 't vo rig jaar voor de weidegebieden werd vastgesteld onder toevoeging van de inmiddels opgetreden kostprijsverhoging voor dit gebied, met voorbijgaan aan de werkelijke hoogte van de kostprijs in die gebieden. Anderzijds wordt voor de zandgebieden volledig afgeweken van de garantieprijs van het vorig jaar en houdt men wèl rekening met de wer kelijke hoogte van de kostprijs voor dit gebied. In tegenstelling tot hetgeen het Land bouwschap stelt in zijn brief, verklaar de de bewindsman, dat hij reeds op de bespreking van 30 november jl., welke bespreking slechts ten doel had de mo tivering van het voorstel van de zijde van het Landbouwschap te vernemen, als zijn mening te kennen heeft gege ven, dat de tweeslachtigheid van dit voorstel voor de regering niet aanvaard baar zou zijn en dat uitgegaan zou moe ten worden van algemeen in de land bouw geldende regels voor de vaststel ling van garantieprijzen. Ten aanzien van het tweede punt (een eventueel groter verschil van de garan ties voor de zand- en de weidegebieden) releveert de minister, dat hij in de op 4 januari j.l. gehouden bespreking met het bestuur van het Landbouwschap zich bereid heeft verklaard alsnog terug te komen op de door de regering genomen beslissing, indien het Landbouwschap zijn standpunt ten aanzien van de ga rantieprijs voor het zandgebied zou wil len handhaven en voldoende argumenten naar voren zou brengen om in zodanig sterke mate af te wijken van de gemid delde kostprijs in Nederland. Daarbij heeft de minister evenwel te kennen ge geven te moeten vasthouden aan 't uit gangspunt, dat aan de regeringsbeslis sing ten grondslag ligt, namelijk uit gaande van de meest recente kostprijs berekeningen, aangezien dit naar zijn stellige overtuiging het enig juiste uit gangspunt is. Tenslotte verklaart minister Mansholt zich bereid het bestuur van het Land bouwschap desgewenst voor een nader onderhoud omtrent de in zijn brief be sproken punten te ontvangen. Minister Mansholt heeft voorts tot de Tweede Kamer een schrijven gericht om de leden zoals bij de begrotingsbe handeling beloofd te informeren over de melkprijs. LANDBOUWSCHAP WENDT ZICH TOT KAMER. Urenlang heeft het bestuur van het Landbouwschap zich in een woensdag gehouden vergadering ook beziggehou den met de deining welke rondom de melkprijs is ontstaan. Na langdurig be raad werd besloten om een brief aan de Tweede Kamer te zenden, welke deze kwestie vrijdag in openbare vergadering zal behandelen. Deze brief namens 200.000 veehou ders behelst o.m. de mededeling, dat door de ongunstige ontwikkeling van kosten en opbrengsten in de landbouw geleidelijk een moeilijke situatie is ont staan. Dit is vooral voor de veehouders mede een gevolg van de minder gunstig geworden afzetverhoudingen op de be langrijkste buitenlandse markten, welke buiten de wil en de macht van het Ne derlandse zuivelwezen ligt. Daarom, zo wordt verder in de brief gezegd, is het Landbouwschap teleurgesteld, dat de minister met zijn garantieprijs nog lager is gegaan dan het reeds zeer krappe voorstel van het Landbouwschap. De boeren zullen, vooral in het noordoosten en oosten des lands, een jaarinkomen hebben, dat nauwelijks uitsteekt boven het jaarloon van een vaste arbeider. Zij zullen niet verder kunnen rationalise ren of investeren. Gevraagd wordt dan ook een herziening van de genomen be slissing, ook t.a.v. de verrekenprijs voor consumptiemelk. Het verschijnsel van het Poujadisme in de Franse politiek in een verschijn sel van politieke verwildering. De we reld heeft 'n ogenblik verstomd gestaan dat deze winkelier, die nog niet veel meer dan dwaze stellingen had verkondigd, ineens met vijftig ze tels in het Franse parlement verte genwoordigd zal zijn. Meer dan twee miljoen stemmen werden op de partij van de avonturier uitgebracht. Inmiddels wordt ook in Denemarken het verschijnsel gesignaleerd. Dat gaat in de regel zo. Als hier of daar de een of andere dwaas successen boekt, dan is er elders wel een andere dwaas, die het ook eens wil gaan proberen. Toen Mussolini in Italië successen boekte, verscheen Hitler in Duitsland, kreeg Nederland zijn Mussert, Noorwegen zijn Quisling en vrijwel elk ander land een politieke tinnegieter, die het ook eens wilde proberen. Zo is nu reeds in Denemarken een tuinman opgestaan, Alfred Han sen, die de Deense vrijheidsgedachten uit de middeleeuwen in onze tijd weer tot gelding wil brengen. Men is gauw klaar geweest met het verklaren van het Franse poujadisme. Enerzijds heeft men de oorzaak ge zocht in de verwording van het Franse parlementisme, anderzijds heeft men willen spreken van de laatste resten van het nationaal-socialisme. Het één noch het ander' geeft een voldoende verklaring van het verschijnsel. Op grond van enkele van dergelijke gezegden menen velen, dat in Nederland geen poujadisme is te verwachten. Ne derland heeft geen basis voor het na tionaal-socialisme en overigens zijn de parlementaire verhoudingen in ons land wel zo, dat we voor politieke piassen als Poujade geen vrees behoeven te koesteren. Klaar zijn we met de zaak! -Q.r_. Bij het stellen van de vraag of dit juist is, is het goed het geheugen eens even op te frissen. Bij het starten van de evenredige ver tegenwoordiging, het kiesstelsel dat het districtenstelsel kwam vervangen in de twintiger jaren, kregen de kleine par tijtjes een kans en daarmede was te gelijk het hek van de dam. We hebben het in die jaren beleefd, dat niet min der dan 52 partijtjes of groepjes aan de verkiezingen gingen deelnemen. Ons stembiljet was bijna een boekdeel. Er was een Zuiderzeepartij, die zich zou verzetten tegen de drooglegging van de Zuiderzee. Dat was dan ook het enige programmapunt. Er kwam 'n groen front, een boerenpartij, een par tij voor recht en orde, een partij van tollenbedwingers, een rapaljepartij en meer van dit soort partijtjes. Politiek dilettantisme hebben we het genoemd, maar duizenden kiezers heb ben zich door dat „gooien naar een ka merzetel" van de wijs laten brengen. Floris Vos, de gooise tolbedwinger, kwam in de kamer; Van Wijk, de man van de neutrale onderofficierenvereni ging, eveneens; alsook Henri ter Hall, de revuekoning van Amsterdam en ook DIE MOZES HEEFT GEZIEN. In het hart van Londen, aan de rivier de Theems, staat een Egypti sche steenklomp hooghartig neer t.e kijken op het woelige verkeer aan zijn voet. Toch heeft deze vreem deling zijn tol aan Londen moeten betalen. Rok en smook en mist heb ben de zuil aangetast en grauw ge maakt. Er valt niets meer te bespeu ren van de roze-rode kleur, die het graniet in beter dagen heeft gehad. Maar wat doet de obelisk daar ook in Londen? Men zet immers in Leeu warden in de Prinsentuin toch ook geen palmbomen uit Napels neer? Ze gaan immers dood. En eigenlijk is die obelisk in Londen ook gestor ven. Maar hij is dan ook wel erg ver van huis geraakt. De obelisk is een cadeautje van Egypte aan Engeland. Onderkoning Mohammed Ali beloonde in 1819 de Engelse hulp er mee. De Engelsen zullen in diplomatieke taal hun dank betuigd hebben, maar ze keken ondertussen sip. Want hoe kregen ze het geval in Engeland. Een brok steen van 200 ton vervoeren is geen kleinig heid en kost meer geld dan Engeland toen lief was. Het bleef dus zoals 't was: in Egypte lag een obelisk en de Engelsen mochten hem de hunne noemen. Een Engelse kenner van Egypte, prof. Sir Erasmus Wilson, had jaren later toch geen vrede met deze situatie. Hij bracht privé tienduizend Engelse ponden bij elkaar 't lieve sommetje van 120 duizend gulden en liet een Engels schip, „Cleopatra" geheten, naar Alexan- drië varen om het verjaarde geschenk alsnog te halen. Het was inmiddels 1877 geworden. Zes doden en veel vreugde. Toen het zover gekomen was, toonden de Engelsen wat de obelisk hun waard was. De zuil werd in een ijzeren cylinder verpakt en de „Cleopatra" nam het ge heel op sleeptouw. In de Golf van Bis- caye stormde het niet mals en de cylin der raakte los. Dat ze werd behouden, is te danken aan het moedige optreden van zes matrozen, die hun leven betaal den voor een obelisk. Hun namen zijn ter eeuwige gedachtenis in het voetstuk gegrift. Een jubelende menigte woonde de in wijding van de obelisk bij op 13 Septem ber 1878. In het voetstuk werd een zon derlinge collectie voorwerpen ingemet seld: een adresboek van Londen, een spoorwegboekje, een nummer van alle Londense kranten, allerlei muntstukken, een blik met haarspelden, een doos si garen en ook een reeks foto's van de twaalf mooiste meisjes uit die dagen. Een heel evenement dus. De aardigheid was er anders gauw af. De obelisk vervuilde zienderogen. Ze ventig Londense jaren deden hardhandi ger hun invloed gelden dan de ruim drie duizend Egyptische jaren, die de obe lisk al achter zich had liggen. De eerlijkheid gebiedt, dat niet alleen Londen zo'n vreemdeling uit Egypte her bergt. Er is een tijd geweest, dat de grote wereldsteden om zo'n gevaarte vochten. Rome sleepte er niet minder dan dertien in de wacht. Parijs heeft er een en in New York staat het tweelingbroertje van de Londense. Alleen Berlijn heeft destijds niet op zijn tellen gepast, hoe wel de liefde voor Egyptische oudheden ook daar groot geweest is. 3400 JAAR OUD. Die obelisken zijn dus oer-oud. Ze versierden vroeger de Egyptische tem pelpleinen en werden beschouwd als de troon van de dagelijks langs de hemel reizende zonnegod. Het zijn geweldige vierkante, naar boven iets dunner wor dende zuilen met een spitse punt. Ge- boer Braat uit Hekelingen, met de af schaffing van de zomertijd als enig punt op zijn programma. In de raad van Amsterdam werd 't bekende straat- type „Had je me maar" gekozen. Hij behaalde zelfs twee zetels. Dilettantisme, ja, ja, maar het was een ernstige zaak, die niet alleen de natio nale zaak schade deed, maar die tevens een bewijs was van de verwildering, waaraan velen van ons volk ten prooi waren. De zaak was namelijk deze, dat plot seling de ernst van het feit zich bij de statenverkiezing van 1935 openbaarde. Toen stemde in een keer niet minder dan acht procent van het volk op de lijst van de nationaal-socialisten. Toen bleek dat deze dingen niet de laatste resten van het nationaal-socialisme wa ren, maar het begin, de beweging, die 't nationaal-socialisme deed komen, de bodem waarin de gedachte van de dic tatuur welig wortel schoot. In die lijn willen we ook de actie van de conservatieve partij van P. J. Gal- liard zien. Galliard, de man die voor heen te Groningen en nu te Assen ver blijf houdt, is de Nederlandse man van Hij wil althans deze politieke fantast het Poujadisme, in ons land laten spreken. In wezen maakt hij gebruik van politiek verwil derde personen en hij is dan niet de laatste rest van het nationaal-socialis me, maar de voorbereider ervan. Het nationaal-socialisme is niet dood en het gaat niet dood. Het gaat er maar om of er mensen bereid zijn op po litieke verwildering de loten van hun denken te gaan enten. Straks worden ze onder de voet gelopen en de dicta tuur is daar. Dat is de les, die uit het gebeurde in ons land te trekken is en de les, die Frankrijk ons nu voorhoudt. middeld zijn ze dertig a veertig meter hoog. De naam obelisk komt van de Grieken, die de steenklompen spottend „braadspitjes" noemden, maar toch wel ontzag hadden voor deze uit één stuk gehouwen zuilen. Voor de Egyptenaren waren het heilige zaken, waarop in hiëroglyphen eerbewijzen voor de god heden en voor de Farao, die de obelisk oprichtte, werden gebeiteld. Het gevaar te van Londen is omstreeks 1500 voor Christus opgericht in Heliopolis, de stad van de zonnekoning, door Farao Thoet- mosis III. Twee eeuwen later voegde Ramses II enige vleiende woorden aan die van zijn doorluchte voorganger toe. Met de namen Egypte en Ramses komt men dadelijk op twee bekendere namen: Israël en Mozes. Heeft deze Ramses II iets te maken met de onder drukking van Israël in Egypte? Er wordt in Exodus geen naam van de Farao ge noemd. Maar wel wordt in het eerste hoofdstuk vermeld dat de nieuwe koning „die Jozef niet gekend had" steden liet bouwen, die Pithom en Ramses werden genoemd. En dat zou er op wijzen, dat Ramses II het was, die het Israël zo moeilijk maakte in Egypte. Dit wordt dan ook wel aangenomen. Uit de Bijbel blijkt, dat deze Farao lang leefde en Ramses II heeft inderdaad lang gere geerd. De uittocht zou dan onder diens zoon, Merenptah, hebben plaats gevon den, die regeerde van 12341225 voor Christus. Maar dan stuit men op deze moeilijkheid, dat er een opschrift is ge vonden, waarop deze Merenptah zich er op beroemt, in Kanaan Israël te hebben geplunderd. Er bestaat weinig kans, dat Israël onder Merenptah uittrok en nog geen tien jaar later in Kanaan door de zelfde Merenptah werd verslagen. De tocht naar Kanaan vorderde immers veertig jaren? Amenophis Farao van de uittocht? De Bijb.el zelf vertelt, dat Salomo in het vierde jaar van zijn regering met de bouw van de tempel begon, 480 jaar na de uittocht uit Egypte. Het jaar van de tempelbouw is vastgesteld en men kan dus terugrekenen. Men komt dan niet bij Ramses II, maar eerder bij Thoetmosis III terecht. Dit zou dan de Farao zijn, over wiens dood Exodps 2:23 vertelt. Thoetmosis III werd-op gevolgd door Amenophis II, die regeer de van 14471421 en dus de Farao van de Uittocht zou zijn. Wie de Korte Verklaring opslaat vindt daarin, dat er voor deze datering veel pleit. Er is uit Amenophis' tijd een voor stelling bewaard gebleven, waarop bouwende slaven staan afgebeeld. Ver der beleeft Egypte onder deze koning een inzinking (tengevolge van de tien plagen?) waarover ook gegevens te vin den zijn. Hij wordt .al evenmin opge volgd door zijn oudste zoon (die bij de tiende plaag gedood zou zijn). En ten slotte is er in het verhaal van Mozes de figuur van de koningsdochter, die Mozes uit de Nijl haalt. Dat zou dan Hatsjcp- soet moeten zijn, waar ook alles voor pleit, omdat deze vrouw getoond heeft haar eigen wegen te kunnen gaan en omdat zij zeker het bevel van de Farao zou hebben durven negeren. Ingepast in de Egyptische geschiede nis zou het verhaal van Mozes zich dan afgespeeld hebben onder de volgende vorsten: Thoetmosis I, de koning van de stedebouw en van het bevel tot ver drinking van alle Jodenjongetjes. Hats- jepsoet, diens dochter, die met Thoet mosis II regeert en Mozes in het biezen kistje gevonden moet hebben. Thoet mosis III, die de ziel van Mozes zoekt, wanneer hem ter ore komt, dat Mozes een Egyptenaar heeft gedood. En ten slotte Amenophis II, die Mozes en Aaron ontvangt en ten langen leste Israël laat gaan. In Heliopolis staat dan de obelisk, die Thoetmosis III opgericht heeft en die dus Mozes heeft gezien. EN CLEOPATRA? Toch noemt Engeland de obelisk niet naar Mozes of naar Thoetmosis, maar naar Cleopatra, dieniets met de zuil te maken heeft. Tenminste maar 'n bedroefd schijntje- Bijna 1500 jaar nadat de zuil werd opgericht, kwam Caesar Octavianus naar Egypte en versloeg zijn vijand Antonius en diens schone bemin de Cleopatra, de amandelogige, zich in ezelinnemelk badende Egyptische vors tin. Octavianus dankte de goden (en zich zelf) met een nieuw bouwwerk, dat op gesierd werd met twee obelisken uit Heliopolis. Het bouwsel is een ruïne ge worden en de stenen lagen eeuwenlang in het zand, tot ze in 1878 naar Engeland gevoerd werden. In Londen heet de zuil de Naald van Cleopatra. Maar nimmer leerde Cleopa tra haar Romeinse vriend Antonius Egyptische hiëroplyphen lezen aan de voet van deze obelisk, !zoals men dat in Londen graag wil. Nee, de enige, die Egyptisch kunnen lezen, zijn de twee leeuwen, die de zuil bewaken, maar pre cies verkeerd geplaatst zijn en nu dag en nacht turen naar die vreemde letter tekens, die zo'n 3400 jaar oud zijn. En die op Mozes hebben kunnen neerkijken, zo als ze nu neerkijken op het kabaal van het Londense verkeer. Denk om Uw trouwe viervoeter! Hij heeft 't net zo goed koud

Erfgoed Rijssen-Holten

Holtens Nieuwsblad | 1956 | | pagina 3