De naald van Cleopatra
Deining over melkprijs '55-56
Verwildering
Brief van 't Landbouwschap aan
de Ministeren het antwoord
van Minister Mansholt.
Het dagelijks bestuur van het Land
bouwschap heeft in een brief aan de
minister van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening verklaard pijnlijk
getroffen te zijn door de wijze, waarop
zowel in de pers als in de kringen der
boeren, die in de afgelopen weken de
redevoeringen van de minister hebben
beluisterd, kritiek is geuit op het be
leid van het Landbouwschap.
Het betreft hier twee punten:
de wijze van voorbereiding van
het melkprijsgarantievoorstel van
het Landbouwschap,
en een eventueel groter verschil
van de garanties voor de zand
en de weidegebieden.
Alvorens op deze punten nader in te
gaan, 'Cónstateert het dagelijks bestuur
van het Landbouwschap allereerst, dat
noch van de zijde van de afd. Voor
lichting van het ministerie, noch op an
dere wijze nauwkeurige inlichtingen
waren te verkrijgen omtrent de werke
lijke tekst van deze redevoeringen. Zeer
tot zijn spijt ziet het dagelijks bestuur
zich dan ook genoopt af te gaan op
berichten in de pers en op mondelinge
mededelingen, waarbij steeds het ge
vaar bestaat van 'n onvolledige of min
der exacte weergave van 't gesprokene.
Temeer betreurt het dagelijks bestuur
deze gang van zaken, omdat in de pe
riodieke bespreking met de minister op
30 november 1955 en 4 januari j.l. deze
punten niet of slechts vrij vluchtig be
sproken zijn.
Het dagelijks bestuur meende aan
vankelijk gelet op het karakter van
de bijeenkomst te Heerenveen op 't
aldaar gesprokene bezwaarlijk te kun
nen ingaan. Nu echter dezer dagen
ook in een vergadering van de Gel
derse Maatschappij van Landbouw te
Lochem bovengenoemde punten door
de minister zijn behandeld, voelt het
dagelijks bestuur zich verplicht zijn
zienswijze kenbaar te maken.
Onvoldoende voorlichting?
Ten aanzien van het eerste punt
het binnenskamers behandelen van en
geven van onvoldoende voorlichting,
over de totstandkoming van de voor
stellen van het Landbouwschap kan
het dagelijks bestuur niet zonder meer
de zienswijze van de minister delen.
Juist in het afgelopen jaar heeft een
langdurig en uitvoerig overleg plaats
gevqpden, zowel in de verschillende
organen van het Landbouwschap, als in
de vergaderingen der gewestelijke en
landelijke standsorganisaties. Het dage
lijks bestuur stelt vast, dat in het na
jaar van 1955 over het melkprijsvraag-
stuk openlijk is beraadslaagd in een zo
ruime landbouwkring, als in geen der
voorafgaande jaren is geschied.
Nadat het uiteindelijke voorstel door
het bestuur van 't Landbouwschap was
aanvaard en tijdens de „hearing" op 30
november j.l. aan de minister was voor
gelegd, is het Landbouwschap terstond
overgegaan tot volledige publicatie van
dit voorstel.
Aan de met de minister gevoerde be
sprekingen heeft echter het Landbouw
schap evenals voorheen steeds
een vertrouwelijk karakter toegekend,
daarbij uitgaande van de veronderstel
ling, dat dit steeds de opvatting van
de minister is geweest en nog is.
De op deze bespreking betrekking
hebbende agenda's en verslagen zijn
daarom slechts in zeer beperkte kring
verspreid, terwijl er steeds zoveel mo
gelijk tegen is gewaakt, dat de inhoud
geheel of gedeeltelijk aan de openbaar
heid'zou worden prijsgegeven.
Mocht de minister thans tot een an
dere opvatting neigen, dan zou 't Land
bouwschap dit gaarne vernomen en
aanvaard hebben.
Geen ander voorstel.
Het tweede punt betreft de discussie
dan wel het aanbod van een eventueel
groter prijsverschil dan in de gepubli
ceerde regeringsbeslissing voorkwam,
n.l. de integrale kostprijs voor het zand
24,90, doch daartegenover dan ook de
integrale kostprijs van 21,60 voor de
weidegebieden.
Het dagelijks bestuur begint met vast
te stellen, dat noch in het officiële
persbericht, noch in het schrijven van
de minister aan het Landbouwschap dd
30 december j.l., noch in diens schrij
ven aan de voorzitter van de Tweede
Kamer, waarvan de minister een af
schrift vertrouwelijk aan het Land
bouwschap heeft doen toekomen, enige
aanduiding van de mogelijkheid, laat
staan van de aanvaardbaarheid ener
sterkere differentiatie is te vinden.
Inderdaad is tijdens de discussies in
de bespreking van 4 januari j.l. dooi
de minister terloops gesteld, dat hij ook
wel bereid zou zijn om 24,90 voor het
zand te geven naast 21,60 voor de wei
degebieden. Mede gezien het verloop
van de discussies inzake de procedure,
waarbij de minister uitdrukkelijk heeft
gesteld, dat er geen sprake kon zyn van
overleg in de zin van onderhandelen,
doch veeleer slechts een hearing, en
evenmin van overleg, nadat de rege
ring 'n beslissing heeft genomen, heeft
het dagelijks bestuur van het Land
bouwschap geconcludeerd, dat de mi
nister zeker geen concrete positie inza
ke een eventueel verder uiteentrekken
der garantieprijzen heeft gedaan. Voor
deze zienswijze vindt het Landbouw
schap nog een bevestiging in de con
clusies der bespreking, waarin dienaan
gaande evenmin iets is vermeld.
Het dagelijks bestuur van het Land
bouwschap acht het met het oog op ge
zonde verhoudingen in de landbouw
dan ook wel zeer bedenkelijk, dat
thans bij vele boeren in den lande
hopenlijk ten onrechte als gevolg van
'n onvolledige of onduidelijke weergave
van de woorden van de minister de
indruk is ontstaan, dat een zodanig
voorstel aan het Landbouwschap in
concreto is gedaan, doch dat het Land
bouwschap dit zou hebben afgewezen.
Het dagelijks bestuur van het Land
bouwschap acht het dringend gewenst,
dat de aldus ontstane onduidelijke si
tuatie zeer spoedig volledig kan wor
den opgehelderd. Niet alleen is het
voor de landbouw juist in de steeds
moeilijker wordende omstandigheden -
van de grootste betekenis de eenheid te
bewaren, doch ook is een sfeer van rust
welhaast onontbeerlijk voor het zo snel
en zo goed mogelijk beëindigen van de
bestudering zowel van 't uiterst moei
lijke vraagstuk inzake de kwantitatieve
invloed der oorzaken van de kostprijs-
verschillen, als van de aan het licht ge
treden onvolkomenheden in de uitgangs--
punten voor de kostprijsberekeningen.
Het dagelijks bestuur van het Land
bouwschap eindigt zijn schrijven met
het stellige vertrouwen uit te spreken
in deze geen vergeefs beroep op de mi
nister te zullen doen, en met zich be
reid te verklaren tot een onderhoud
omtrent al deze punten.
Het standpunt van minister
Mansholt.
De minister van Landbouw, Visserij
en Voedselvoorziening heeft dinsdag in
'n brief geantwoord op 't bovenstaan
de schrijven van het Landbouwschap.
Hierin bevestigt hij allereerst, dat
hij de beide in de brief van het Land
bouwschap genoemde punten, t.w.: de
wijze van voorbereiding van het melk
prijsgarantievoorstel van 't Landbouw
schap en een eventueel sterkere diffe
rentiatie van de garanties voor de zand-
rosp. de weidegebieden, inderdaad in
•nkele recente redevoeringen heeft be
handeld.
De aanleiding daartoe was o.a. gele
gen in de naar zijn mening teleurstel
lende reacties van landbouwzijde op de
vastgestelde melkprijs. Ondanks de daar
voor door de minister met net dagelijks
bestuur van het Landbouwschap ge
voerde besprekingen wordt naar zijn
inzicht in hoge mate tekort gedaan aan
de waarde van de door de regering ge
nomen beslissing en wordt bepaaldelijk
onvoldoende aandacht geschonken aan
de overwegingen, die tot deze beslis
sing hebben geleid.
Openbaarheid.
In bedoelde, redevoeringen heeft de
bewindsman uiting willen geven aan
zijn bezorgdheid omtrent de wijze van
behandeling van de vraagstukken, die
besproken worden in het kader van de
publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.
De minister heeft namelijk gemeend te
kunnen constateren, dat de discussies
te veel achter gesloten deuren plaats
vinden, ook in die gevallen waarbij
openbaarheid vereist of gewenst is. Het
is van grote betekenis, dat van de
vraagstukken, waaromtrent het Land
bouwschap beslissingen heeft te nemen,
het Nederlandse volk als geheel kennis
kan nemen.
De minister had van het bestuur van
het Landbouwschap daarnaast zeker
verwacht, dat uiteengezet zou zijn waar
om werd afgeweken van het voor het
afgelopen melkprijsjaar aanvaarde stel
sel, waarover uitvoerig beraad heeft
plaats gevonden in de Tweede Kamer.
De minister stelt, dat het bestuur daar
enboven ook naar buiten blijk had moe
ten geven van het feit, dat het zich er
van bewust was, dat het voorstel van
het Landbouwschap op twee gedachten
hinkt. Enerzijds wordt namelijk uitge
gaan van de garantieprijs zoals 't vo
rig jaar voor de weidegebieden werd
vastgesteld onder toevoeging van de
inmiddels opgetreden kostprijsverhoging
voor dit gebied, met voorbijgaan aan de
werkelijke hoogte van de kostprijs in
die gebieden. Anderzijds wordt voor de
zandgebieden volledig afgeweken van
de garantieprijs van het vorig jaar en
houdt men wèl rekening met de wer
kelijke hoogte van de kostprijs voor
dit gebied.
In tegenstelling tot hetgeen het Land
bouwschap stelt in zijn brief, verklaar
de de bewindsman, dat hij reeds op de
bespreking van 30 november jl., welke
bespreking slechts ten doel had de mo
tivering van het voorstel van de zijde
van het Landbouwschap te vernemen,
als zijn mening te kennen heeft gege
ven, dat de tweeslachtigheid van dit
voorstel voor de regering niet aanvaard
baar zou zijn en dat uitgegaan zou moe
ten worden van algemeen in de land
bouw geldende regels voor de vaststel
ling van garantieprijzen.
Ten aanzien van het tweede punt (een
eventueel groter verschil van de garan
ties voor de zand- en de weidegebieden)
releveert de minister, dat hij in de op 4
januari j.l. gehouden bespreking met het
bestuur van het Landbouwschap zich
bereid heeft verklaard alsnog terug te
komen op de door de regering genomen
beslissing, indien het Landbouwschap
zijn standpunt ten aanzien van de ga
rantieprijs voor het zandgebied zou wil
len handhaven en voldoende argumenten
naar voren zou brengen om in zodanig
sterke mate af te wijken van de gemid
delde kostprijs in Nederland. Daarbij
heeft de minister evenwel te kennen ge
geven te moeten vasthouden aan 't uit
gangspunt, dat aan de regeringsbeslis
sing ten grondslag ligt, namelijk uit
gaande van de meest recente kostprijs
berekeningen, aangezien dit naar zijn
stellige overtuiging het enig juiste uit
gangspunt is.
Tenslotte verklaart minister Mansholt
zich bereid het bestuur van het Land
bouwschap desgewenst voor een nader
onderhoud omtrent de in zijn brief be
sproken punten te ontvangen.
Minister Mansholt heeft voorts tot de
Tweede Kamer een schrijven gericht om
de leden zoals bij de begrotingsbe
handeling beloofd te informeren over
de melkprijs.
LANDBOUWSCHAP WENDT
ZICH TOT KAMER.
Urenlang heeft het bestuur van het
Landbouwschap zich in een woensdag
gehouden vergadering ook beziggehou
den met de deining welke rondom de
melkprijs is ontstaan. Na langdurig be
raad werd besloten om een brief aan de
Tweede Kamer te zenden, welke deze
kwestie vrijdag in openbare vergadering
zal behandelen.
Deze brief namens 200.000 veehou
ders behelst o.m. de mededeling, dat
door de ongunstige ontwikkeling van
kosten en opbrengsten in de landbouw
geleidelijk een moeilijke situatie is ont
staan. Dit is vooral voor de veehouders
mede een gevolg van de minder gunstig
geworden afzetverhoudingen op de be
langrijkste buitenlandse markten, welke
buiten de wil en de macht van het Ne
derlandse zuivelwezen ligt. Daarom, zo
wordt verder in de brief gezegd, is het
Landbouwschap teleurgesteld, dat de
minister met zijn garantieprijs nog lager
is gegaan dan het reeds zeer krappe
voorstel van het Landbouwschap. De
boeren zullen, vooral in het noordoosten
en oosten des lands, een jaarinkomen
hebben, dat nauwelijks uitsteekt boven
het jaarloon van een vaste arbeider. Zij
zullen niet verder kunnen rationalise
ren of investeren. Gevraagd wordt dan
ook een herziening van de genomen be
slissing, ook t.a.v. de verrekenprijs voor
consumptiemelk.
Het verschijnsel van het Poujadisme
in de Franse politiek in een verschijn
sel van politieke verwildering. De we
reld heeft 'n ogenblik verstomd gestaan
dat deze winkelier, die nog niet veel
meer dan
dwaze stellingen
had verkondigd, ineens met vijftig ze
tels in het Franse parlement verte
genwoordigd zal zijn. Meer dan twee
miljoen stemmen werden op de partij
van de avonturier uitgebracht.
Inmiddels wordt ook in Denemarken
het verschijnsel gesignaleerd. Dat gaat
in de regel zo. Als hier of daar de een
of andere dwaas successen boekt, dan
is er elders wel een andere dwaas, die
het ook eens wil gaan proberen. Toen
Mussolini in Italië successen boekte,
verscheen Hitler in Duitsland, kreeg
Nederland zijn Mussert, Noorwegen
zijn Quisling en vrijwel elk ander land
een politieke tinnegieter, die het ook
eens wilde proberen. Zo is nu reeds
in Denemarken
een tuinman opgestaan, Alfred Han
sen, die de Deense vrijheidsgedachten
uit de middeleeuwen in onze tijd weer
tot gelding wil brengen.
Men is gauw klaar geweest met het
verklaren van het Franse poujadisme.
Enerzijds heeft men de oorzaak ge
zocht in de verwording van het Franse
parlementisme, anderzijds heeft men
willen spreken van de laatste resten
van het nationaal-socialisme. Het één
noch het ander' geeft een voldoende
verklaring van het verschijnsel.
Op grond van enkele van dergelijke
gezegden menen velen, dat
in Nederland
geen poujadisme is te verwachten. Ne
derland heeft geen basis voor het na
tionaal-socialisme en overigens zijn de
parlementaire verhoudingen in ons land
wel zo, dat we voor politieke piassen
als Poujade geen vrees behoeven te
koesteren. Klaar zijn we met de zaak!
-Q.r_.
Bij het stellen van de vraag of dit
juist is, is het goed het geheugen eens
even op te frissen.
Bij het starten van de evenredige ver
tegenwoordiging, het kiesstelsel dat het
districtenstelsel kwam vervangen in de
twintiger jaren, kregen de kleine par
tijtjes een kans en daarmede was te
gelijk het hek van de dam. We hebben
het in die jaren beleefd, dat niet min
der dan
52 partijtjes of groepjes
aan de verkiezingen gingen deelnemen.
Ons stembiljet was bijna een boekdeel.
Er was een Zuiderzeepartij, die zich
zou verzetten tegen de drooglegging
van de Zuiderzee. Dat was dan ook
het enige programmapunt. Er kwam 'n
groen front, een boerenpartij, een par
tij voor recht en orde, een partij van
tollenbedwingers, een rapaljepartij en
meer van dit soort partijtjes.
Politiek dilettantisme hebben we het
genoemd, maar duizenden kiezers heb
ben zich door dat „gooien naar een ka
merzetel" van de wijs laten brengen.
Floris Vos, de gooise tolbedwinger,
kwam in de kamer; Van Wijk, de man
van de neutrale onderofficierenvereni
ging, eveneens; alsook Henri ter Hall,
de revuekoning van Amsterdam en ook
DIE MOZES HEEFT GEZIEN.
In het hart van Londen, aan de
rivier de Theems, staat een Egypti
sche steenklomp hooghartig neer t.e
kijken op het woelige verkeer aan
zijn voet. Toch heeft deze vreem
deling zijn tol aan Londen moeten
betalen. Rok en smook en mist heb
ben de zuil aangetast en grauw ge
maakt. Er valt niets meer te bespeu
ren van de roze-rode kleur, die het
graniet in beter dagen heeft gehad.
Maar wat doet de obelisk daar ook in
Londen? Men zet immers in Leeu
warden in de Prinsentuin toch ook
geen palmbomen uit Napels neer?
Ze gaan immers dood. En eigenlijk
is die obelisk in Londen ook gestor
ven. Maar hij is dan ook wel erg ver
van huis geraakt.
De obelisk is een cadeautje van Egypte
aan Engeland. Onderkoning Mohammed
Ali beloonde in 1819 de Engelse hulp er
mee. De Engelsen zullen in diplomatieke
taal hun dank betuigd hebben, maar ze
keken ondertussen sip. Want hoe kregen
ze het geval in Engeland. Een brok steen
van 200 ton vervoeren is geen kleinig
heid en kost meer geld dan Engeland
toen lief was. Het bleef dus zoals 't was:
in Egypte lag een obelisk en de Engelsen
mochten hem de hunne noemen.
Een Engelse kenner van Egypte, prof.
Sir Erasmus Wilson, had jaren later
toch geen vrede met deze situatie. Hij
bracht privé tienduizend Engelse ponden
bij elkaar 't lieve sommetje van 120
duizend gulden en liet een Engels
schip, „Cleopatra" geheten, naar Alexan-
drië varen om het verjaarde geschenk
alsnog te halen. Het was inmiddels 1877
geworden.
Zes doden en veel vreugde.
Toen het zover gekomen was, toonden
de Engelsen wat de obelisk hun waard
was. De zuil werd in een ijzeren cylinder
verpakt en de „Cleopatra" nam het ge
heel op sleeptouw. In de Golf van Bis-
caye stormde het niet mals en de cylin
der raakte los. Dat ze werd behouden,
is te danken aan het moedige optreden
van zes matrozen, die hun leven betaal
den voor een obelisk. Hun namen zijn
ter eeuwige gedachtenis in het voetstuk
gegrift.
Een jubelende menigte woonde de in
wijding van de obelisk bij op 13 Septem
ber 1878. In het voetstuk werd een zon
derlinge collectie voorwerpen ingemet
seld: een adresboek van Londen, een
spoorwegboekje, een nummer van alle
Londense kranten, allerlei muntstukken,
een blik met haarspelden, een doos si
garen en ook een reeks foto's van de
twaalf mooiste meisjes uit die dagen. Een
heel evenement dus.
De aardigheid was er anders gauw af.
De obelisk vervuilde zienderogen. Ze
ventig Londense jaren deden hardhandi
ger hun invloed gelden dan de ruim drie
duizend Egyptische jaren, die de obe
lisk al achter zich had liggen.
De eerlijkheid gebiedt, dat niet alleen
Londen zo'n vreemdeling uit Egypte her
bergt. Er is een tijd geweest, dat de grote
wereldsteden om zo'n gevaarte vochten.
Rome sleepte er niet minder dan dertien
in de wacht. Parijs heeft er een en in
New York staat het tweelingbroertje
van de Londense. Alleen Berlijn heeft
destijds niet op zijn tellen gepast, hoe
wel de liefde voor Egyptische oudheden
ook daar groot geweest is.
3400 JAAR OUD.
Die obelisken zijn dus oer-oud. Ze
versierden vroeger de Egyptische tem
pelpleinen en werden beschouwd als de
troon van de dagelijks langs de hemel
reizende zonnegod. Het zijn geweldige
vierkante, naar boven iets dunner wor
dende zuilen met een spitse punt. Ge-
boer Braat uit Hekelingen, met de af
schaffing van de zomertijd als enig
punt op zijn programma. In de raad
van Amsterdam werd 't bekende straat-
type
„Had je me maar"
gekozen. Hij behaalde zelfs twee zetels.
Dilettantisme, ja, ja, maar het was een
ernstige zaak, die niet alleen de natio
nale zaak schade deed, maar die tevens
een bewijs was van de verwildering,
waaraan velen van ons volk ten prooi
waren.
De zaak was namelijk deze, dat plot
seling de ernst van het feit zich bij de
statenverkiezing van 1935 openbaarde.
Toen stemde in een keer niet minder
dan acht procent van het volk op de
lijst van de nationaal-socialisten. Toen
bleek dat deze dingen niet de laatste
resten van het nationaal-socialisme wa
ren, maar het begin, de beweging, die
't nationaal-socialisme deed komen, de
bodem waarin de gedachte van de dic
tatuur welig wortel schoot.
In die lijn willen we ook de actie van
de conservatieve partij van P. J. Gal-
liard zien. Galliard, de man die voor
heen te Groningen en nu te Assen ver
blijf houdt, is de Nederlandse man van
Hij wil althans deze politieke fantast
het Poujadisme,
in ons land laten spreken. In wezen
maakt hij gebruik van politiek verwil
derde personen en hij is dan niet de
laatste rest van het nationaal-socialis
me, maar de voorbereider ervan. Het
nationaal-socialisme is niet dood en
het gaat niet dood. Het gaat er maar
om of er mensen bereid zijn op po
litieke verwildering de loten van hun
denken te gaan enten. Straks worden
ze onder de voet gelopen en de dicta
tuur is daar. Dat is de les, die uit het
gebeurde in ons land te trekken is en
de les, die Frankrijk ons nu voorhoudt.
middeld zijn ze dertig a veertig meter
hoog. De naam obelisk komt van de
Grieken, die de steenklompen spottend
„braadspitjes" noemden, maar toch wel
ontzag hadden voor deze uit één stuk
gehouwen zuilen. Voor de Egyptenaren
waren het heilige zaken, waarop in
hiëroglyphen eerbewijzen voor de god
heden en voor de Farao, die de obelisk
oprichtte, werden gebeiteld. Het gevaar
te van Londen is omstreeks 1500 voor
Christus opgericht in Heliopolis, de stad
van de zonnekoning, door Farao Thoet-
mosis III. Twee eeuwen later voegde
Ramses II enige vleiende woorden aan
die van zijn doorluchte voorganger toe.
Met de namen Egypte en Ramses
komt men dadelijk op twee bekendere
namen: Israël en Mozes. Heeft deze
Ramses II iets te maken met de onder
drukking van Israël in Egypte? Er wordt
in Exodus geen naam van de Farao ge
noemd. Maar wel wordt in het eerste
hoofdstuk vermeld dat de nieuwe koning
„die Jozef niet gekend had" steden liet
bouwen, die Pithom en Ramses werden
genoemd. En dat zou er op wijzen, dat
Ramses II het was, die het Israël zo
moeilijk maakte in Egypte. Dit wordt
dan ook wel aangenomen. Uit de Bijbel
blijkt, dat deze Farao lang leefde en
Ramses II heeft inderdaad lang gere
geerd. De uittocht zou dan onder diens
zoon, Merenptah, hebben plaats gevon
den, die regeerde van 12341225 voor
Christus. Maar dan stuit men op deze
moeilijkheid, dat er een opschrift is ge
vonden, waarop deze Merenptah zich er
op beroemt, in Kanaan Israël te hebben
geplunderd. Er bestaat weinig kans, dat
Israël onder Merenptah uittrok en nog
geen tien jaar later in Kanaan door de
zelfde Merenptah werd verslagen. De
tocht naar Kanaan vorderde immers
veertig jaren?
Amenophis Farao van de uittocht?
De Bijb.el zelf vertelt, dat Salomo in
het vierde jaar van zijn regering met
de bouw van de tempel begon, 480 jaar
na de uittocht uit Egypte. Het jaar van
de tempelbouw is vastgesteld en men
kan dus terugrekenen. Men komt dan
niet bij Ramses II, maar eerder
bij Thoetmosis III terecht. Dit zou dan
de Farao zijn, over wiens dood Exodps
2:23 vertelt. Thoetmosis III werd-op
gevolgd door Amenophis II, die regeer
de van 14471421 en dus de Farao van
de Uittocht zou zijn.
Wie de Korte Verklaring opslaat vindt
daarin, dat er voor deze datering veel
pleit. Er is uit Amenophis' tijd een voor
stelling bewaard gebleven, waarop
bouwende slaven staan afgebeeld. Ver
der beleeft Egypte onder deze koning
een inzinking (tengevolge van de tien
plagen?) waarover ook gegevens te vin
den zijn. Hij wordt .al evenmin opge
volgd door zijn oudste zoon (die bij de
tiende plaag gedood zou zijn). En ten
slotte is er in het verhaal van Mozes de
figuur van de koningsdochter, die Mozes
uit de Nijl haalt. Dat zou dan Hatsjcp-
soet moeten zijn, waar ook alles voor
pleit, omdat deze vrouw getoond heeft
haar eigen wegen te kunnen gaan en
omdat zij zeker het bevel van de Farao
zou hebben durven negeren.
Ingepast in de Egyptische geschiede
nis zou het verhaal van Mozes zich dan
afgespeeld hebben onder de volgende
vorsten: Thoetmosis I, de koning van de
stedebouw en van het bevel tot ver
drinking van alle Jodenjongetjes. Hats-
jepsoet, diens dochter, die met Thoet
mosis II regeert en Mozes in het biezen
kistje gevonden moet hebben. Thoet
mosis III, die de ziel van Mozes zoekt,
wanneer hem ter ore komt, dat Mozes
een Egyptenaar heeft gedood. En ten
slotte Amenophis II, die Mozes en Aaron
ontvangt en ten langen leste Israël laat
gaan. In Heliopolis staat dan de obelisk,
die Thoetmosis III opgericht heeft en die
dus Mozes heeft gezien.
EN CLEOPATRA?
Toch noemt Engeland de obelisk niet
naar Mozes of naar Thoetmosis, maar
naar Cleopatra, dieniets met de
zuil te maken heeft. Tenminste maar 'n
bedroefd schijntje- Bijna 1500 jaar nadat
de zuil werd opgericht, kwam Caesar
Octavianus naar Egypte en versloeg zijn
vijand Antonius en diens schone bemin
de Cleopatra, de amandelogige, zich in
ezelinnemelk badende Egyptische vors
tin. Octavianus dankte de goden (en zich
zelf) met een nieuw bouwwerk, dat op
gesierd werd met twee obelisken uit
Heliopolis. Het bouwsel is een ruïne ge
worden en de stenen lagen eeuwenlang
in het zand, tot ze in 1878 naar Engeland
gevoerd werden.
In Londen heet de zuil de Naald van
Cleopatra. Maar nimmer leerde Cleopa
tra haar Romeinse vriend Antonius
Egyptische hiëroplyphen lezen aan de
voet van deze obelisk, !zoals men dat in
Londen graag wil. Nee, de enige, die
Egyptisch kunnen lezen, zijn de twee
leeuwen, die de zuil bewaken, maar pre
cies verkeerd geplaatst zijn en nu dag
en nacht turen naar die vreemde letter
tekens, die zo'n 3400 jaar oud zijn. En die
op Mozes hebben kunnen neerkijken, zo
als ze nu neerkijken op het kabaal van
het Londense verkeer.
Denk om Uw trouwe viervoeter!
Hij heeft 't net zo goed koud