Onze gepensioneerden op reis
Op de dagen die aan de 28e mei voorafgingen
voorspelden weerprofeten een regenzone uit Ier
land, die inderdaad het weekeinde de regen de
vrije loop liet. Dan zeg je: „wat vandaag valt,
valt dinsdag niet". Een waarheid als een koe,
maar je houdt wel je hart wast dat er voor
dinsdag nog een restant „pijpestelen" over is
voor het moment van in- of uitstappen bijvoor
beeld. Je kunt namelijk organiseren wat je wilt,
maar voor een autotocht is regen wel de grote
spelbreker.
De weervoorspellingen van maandagavond wer
den voor de 28e dan ook met gematigd optimis
me tegemoet gezien, want je kunt per slot nooit
weten
Het werd echter juist goed, niet te warm, niet
te koud, veel blauw aan de lucht en enkele
dikke witte wolken die aan het landschap altijd
een mooie omlijsting geven.
Zo kwamen om half één de eerste mensen aan
gewandeld om bezit te gaan nemen van een
plaatsje in een van de zes grote autobussen.
Alles verliep vlot, de particuliere auto's waren
op één na vóór één uur aanwezig, maar ondanks
dat vertrokken wij slechts met 3 minuten ver
traging.
Waarheen?
Dat is altijd de vraag die echter onbeantwoord
blijft tot het doel is bereikt.
Wij gingen richting Nijverdal en de eerste gis
singen waren „Emmen". De route richting
Raalte opende weer andere perspectieven. In
Zwolle kon het wel eens Giethoorn worden en
in Kampen de Flevo-polder. Het raden was niet
moeilijk meer toen wij de Roggebotsluis over
gingen en de wegwijzer Elburg aanwees.
Velen en waarschijnlijk wel de meesten hadden
nog nooit met een voertuig gereden op wat eens
de kust van het IJsselmeer en Zuiderzee was
geweest. Waar eens de vissers de hengels uitwier
pen, graasden nu de schapen, en in het gras
telden wij onderweg 13 fazanten.
En dan waren wij in Elburg het vroegere vis
sersdorpje. Wèl is er nog het haventje, wèl lig
gen er nog wat vissersschuiten, maar de grote
bedrijvigheid is over, ook al kun je aan de hand
van de diverse palingstalletjes wel merken dat
men het vissen toch nog niet kan laten, ook al
moet dit nu met een omweg via andere vertrel^
en aankomsthavens.
Wij stonden voor de Stadspoort. Met al die
reuzen van autobussen ervoor leek het een nietig
poortje en kreeg men de indruk dat we met zijn
allen de poort zouden rammen, maar onze er
varen chauffeurs loodsten stuk voor stuk hun
kolos netjes door de poort, ook al was er geen
handbreedte meer tussen.
Onderweg hadden wij nogal eens met de stop
lichten te doen gehad en die strooiden wat roet
in het eten door de kop van de stoet van de rest
te scheiden. Verkeer ophouden is er niet bij, de
kopgroep moet doorrijden en dan word'- het
De stad in
6