Pasen 1967 Het is 7 maart dat wij dit schrijven. Het is prachtig lenteweer en de primula's staan uit bundig in al hun kleuren op een beschutte plek ^aachter het huis in de tuin te bloeien. Trouwens, ^^dat hebben zij de hele winter al schoorvoetend gedaan omdat het eigenlijk geen winter was. Overal begint het ons bekende, maar toch ieder jaar weer nieuwe in de voorjaarsnatuur te komen, de sering heeft dikke knoppen, de vroege rododendron is in volle paarse pracht, het Chinese klokje popelt om de fris gele kleur te voorschijn te toveren en ook de narcissen kunnen het niet laten om reeds heel dikke knoppen te tonen waar doorheen de kleur reeds zichtbaar wordt. En zo kunnen wij doorgaan met schrijven, wanneer wij over onze ont dekkingstochten gaan schrijven. Iedere rechtgeaarde tuinman of -vrouw begint het te kriebelen, want al het dode hout van vorig jaar waar wij de hele winter aan voorbij gekeken hebben, begint ons opeens te hinderen. Weg ermee! We willen de grond omspitten, die moet weer zwart zien en los zijn, we gaan de rozen snoeien die niet konden wachten met uit- lopen tot dit was gebeurd; het is opeens te veel om op te noemen. Het lijkt wel of de na tuur volkomen in de war is, net als de mensen. Enerzijds stormen van windkracht tien of zelfs elf, anderzijds een ontwakende natuur, zo lief lijk, dat je niet kunt geloven dat het een bij het ander hoort. Deze tegenstrijdigheid zien wij bij de mensen evenzeer. Enerzijds gul geven voor gehandi capten, zodat zij een eigen dorp kunnen bouwen of spontaan heel veel geld opbrengen voor hongerend India of voor een geteisterd gebied waar een aardbeving woedde. Anderzijds is er geen krant, of er staan misdrijven in, zó gruwe lijk dat wij ons afvragen: „Waar moet het heen met het mensdom?" Een moord veertig jaar geleden bleef enige dagen frontpagina-nieuws. Iedereen sprak er over omdat een mens ver moorden iets ondenkbaars was. Kom daar nu eens om en dan willen wij nog niet eens spreken van de vreselijke ellende in Vietnam, waarvan de menselijke als politieke betekenis niet te be vatten is. Mejuffrouw Slottke - uit het laatste Duitse Nazi-proces - is mede verantwoordelijk voor de afschuwelijke dood van duizenden men sen die zij vanuit Westerbork naar verschillende concentratiekampen dirigeerde. Thans dient zij de mens en is Maatschappelijk werkster. Haar opeengeknepen lippen en hard gezicht blijven echter haar karakter weerspiegelen. Zij voelt zich nog steeds niet schuldig en krijgt slechts vijf jaar om hier over na te denken! Zo is de individuele mens en daardoor de gehele wereld vol contrasten. Het is echter weer Pasen en we ontvangen het mooiste wat de natuur ons te bieden heeft, „de Lente". Ieder viert dit feest op zijn eigen wijze. Op de brommer, lekker hard scheuren en veel lawaai alsof men alleen op de wereld is, óf - „als het effe kan" - met een „kneussie" van een auto er op uit. Fijn ver, de kinderen inladen en dan ergens uitstappen om aan de kant van de weg wat te eten en benzinegeuren op te snui ven. Tot slot weer naar huis met achterlating van sinaasappelschillen, sigarettendoosjes, pa pieren en flessen (leve het statiegeld, want nu zal het helemaal bar en boos worden). En zo wordt dan dikwijls de natuur gevierd en de rommel voor anderen gelaten om er tegen aan te kijken onder het motto: „Na ons de zond vloed". Daarnaast of liever in de eerste plaats zien wij Pasen als het feest van de Opstanding en de vernieuwing na de rouw en de duisternis van Goede Vrijdag, wat zo'n wonderlijke be naming is voor zo'n trieste dag die met een terechtstelling en onweer begon. Laten wij hopen dat Pasen ons iets „doet" en laten wij opnieuw leren de dingen te genieten die niet op het materiële vlak liggen, maar zo voor niets voor het oprapen zijn, in de pracht van de natuur en deze nieuwe lente. En moge daar dan eerbied voor een mensenleven, het dier en de natuur bij zijn en dan niet alléén op hoogtijdagen, maar altijd. WIJ WENSEN U IN ALLE OPZICHTEN GOEDE EN PRETTIGE PAASDAGEN TOE. 3

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1967 | | pagina 3