*?tG et eenó
even Lij 5 til
17
Wat hebben wij met een ander te maken.
Dit opschrift vertegenwoordigt helaas
menigmaal 't standpunt van vele
mensen en we horen deze zin dikwijls
in allerlei toonaarden verkondigen.
Maar gaan we eens dieper hierop in, dan
zult al spoedig ontdekken, dat U zich aan
die regel niet kunt houden, want stel dat
anderen ook zo over U denken, waar moet
het dan heen met 't mensdom
Wat heb ik met jou te maken, denkt de
chauffeur op de weg. Erger nog, hij denkt
niet eens, maar rijdt vanzelfsprekend als
een wilde, omdat hij veronderstelt koning
•p de weg te zijn, vergetende, dat dit ook
e fietser is, de voetganger, het kind, het
dier.
Wat heb ik met jou te maken, denkt de
blaag van nauwelijks 20, die een oude dame,
die uit de trein wil stappen, ruw opzij duwt
om toch vooral een plaats te veroveren, zich
niet storend aan de verontwaardigde om
standers.
Wat heb ik met jou te maken, denkt de
bromfietser op het voor hem verboden bos
paadje. Laat die fietser maar afstappen, ik
ben sneller, dus heer en meester van
't stille bos.
Wat heb ik met jou te maken, denkt de
„dame" in een winkel, die best weet dat ze
voor haar beurt gaat.
En zo kunnen we nog wel voortgaan, want
we gebruiken in ons leven doorgaans de eer
ste persoon en dan nog in het enkelvoud.
Maar wat gebeurt er met onze wilde chauf
feur wanneer hij b.v. eens invalide zou zijn
en afhankelijk van de schaarse wellevend
heid van de automobilist
En wat met de jongen van 20, wanneer hij
oud is ook zo bejegend wordt als hij eens
jmüe oude dame
^pn de bromfietser, die 't eens op z'n fiets
af moest doen. En de „dame"
Heus, al deze mensen zouden zich zonder
meer behoorlijk verongelijkt gevoelen en
terecht.
Ach, als we eens in gedachten wat meer in
eikaars huid zouden kruipen, dan zouden
we heus wèl weten waar het naar toe ging
met het mensdom.
Naar wat meer wellevendheid en liefde
tot en voor elkaar.
We zijn nu eenmaal allemaal schakels in
het grote wereldbeeld en we kunnen naar
eigen opvatting vinden, dat we öf met elkaar
opgescheept zitten of dat we er bij horen
en verantwoordelijkheid hebben voor elkaar.
De eerste opvatting kan men huldigen en
dan blijft onze saamhorigheid louter en al
leen in 't materiële vlak liggen. De mensen
zijn er dan voor ons.
En in het tweede geval proberen we ook
eens te bedenken, dat we geen haar méér
zijn dan een ander en dus ook een schakel
in het grote geheel, maar dan in positieve
zin. De gehele wereld begint bij 't gezin en
weer vele gezinnen vormen de gehele wereld.
Beginnen we dus bij een harmonieus gezin
dan kunnen we tot één groot harmonieus
wereldgeheel komen.
We staan op 't ogenblik op een keerpunt in
de wereld.
Atoom en H-bommen zijn gewone klanken
geworden, evenals de woorden gas en elec-
triciteit. Kan het opgebracht worden, dat
men in de regerende regionen in harmonie
zich over dit enorme vraagstuk gaat bera
den, dan kan de kernenergie een weldaad
worden voor mens en dier.
Men weet nog niet eens precies hoe vér
strekkend de zegeningen van de atoom
energie kunnen ziin. Wel kennen we de
fatale uitwerking wanneer men in negatieve
zin deze uitvinding loslaat or de mensheid.
Hiroshima en Nagasaki. Twee namen nauw
verbonden met twee andere woorden: ato
men en H-bommen.
Zo moet het niet en daarom moeten we
klein beginnen, bij iedere individuele „ik",
ook al hebben wij onze kleine en grote men
selijke fouten, om te proberen onszelf in een
ander te zien.
En dan tot slot van deze overpeinzing
Wat gebeurt er wanneer de bakker geen
brood meer bakt, de boer 't wel gelooft, en de
treinbestuurder z'n krantje gaat lezen in-
olaats van z'n werk te verrichten
Nonsens zegt U, je moet toch leven en geld
verdienen, dat is toch noodzakelijk
Ja. dat is het, maar even noodzakelijk is
het om te weten, dat wij hebben te leven
als of een ander individu óók een mens is.
Wanneer iedereen zichzelf eens betrapte
op z'n egoïsme t.a.v. een ander en we zou
den het werkelijk eens willen proberen ons
zelf ook eens uit te schakelen terwille van
een ander, wie weet