'1 Melkbeesjen. Enschede. 31-10-1949 G. B. J. Groot Wassink Spinnerij 7-11-1949 E. C. de Boer Centrale Werkplaats 7-11-1949 G. Harbers Centrale Werkplaats 7-11-1949 W. Jansen Spinnerij Vertrokken personeel: 5_11-1949 K. Jansen Spinnerij 5-11-1949 H. Bakker Spinnerij 25-j arig huwelijk: 15-11-1949 F. Hanstede (Batchingkamer^en W. F. Assink. Overleden: 6-11-1949 L. Heuvelman (Gepen3ionneerd) Met veel genoegen lees ik iedere maand het artikel„Nen Stoomgas en zinne leefebrieje Deze stukjes zijn niet alleen keurig in stijl ge schreven, doch geven ook enige kijk wat onze Éfcensen zo in hun vrije tijd als nuttige en aange name bezigheid verrichten. Onze vriend H.B. illustreert daarbij zijn pennevrucht met aardige tekeningen en ook deze zijn het bekijken meer dan waard. Op de eerste tekening dan zien wij een hekwerk van een weiland, waaraan een koe ge bonden die er ook al schik in schijnt te hebben. Als je tenminste die kop goed bekijkt (prachtkop met strakke lijnen) is het, alsof het beestje op het punt staat het uit te proesten. Niet zozeer om die stevige boer, al lijkt die meer op een Hollandse kaaskop dan op nen Twensken Stoom gas. Nee, daarom niet. Maar weet U waarom het beestje zo'n schik heeft. Kijk eens even goed naar de tekening. Ik heb het aanvankelijk ook niet willen geloven en ben vorige week twee keer vroeg opgestaan om Notter in te gaan om de boeren te bespieden tijdens het melken. En het was niet anders, alle boeren en ook de boerin- nekes hadden de kop van de koe aan de rech terhand. Als je 't mij vraagt ik geloot bie het melken waarempel dat de twee biggen op hetzelfde blad hun snuiten in de modder steken om het niet uit te gieren. Grote grutjes H.B., iej könnt wal nen beesteklaos wen, mèr het geet oew dan tog ma neet hènig of um un busken wotteln klaor te maakn. Bettert oew en dreijt de koo umme, dan zal t met de wotteln wa gaon. Niet lang geleden lazen we in een weekblad een artikel, van de hand van de bekende publi cist Yge Foppema, handelende over Enschede. In dat artikel begint de schrijver, ik wil niet zeggen met een aanval op de planologische dienst, maar toch geeft hij te kennen, dat, was er vroeger zo'n dienst geweest, Enschede nimmer zou zijn geworden wat het thans is. De schrijver erkent, dat onze ingewikkelde maatschappij in de moei lijke tijd, die we thans beleven, het niet zonder plannen als voorbereiding voor de uitvoering van grote werken bijv. op het gebied der stedenuit- breiding, zou kunnen stellen. Het is eenvoudig een eis van de tijd, dat vooraf nauwkeurig wordt gewikt en gewogen hoe op de meest practische wijze, onder inachtname van alle erbij betrokken belangen, aan de eisen, die de bevolkingsaanwas, de industrialisatie, het verkeer enz. stellen, zo economisch mogelijk kan worden voldaan. Maar met weemoed, zegt de schrijver, kun je soms denken aan tijden, waarin alles zoveel eenvoudiger was en de mensen, indien ze al complexen hadden, er tenminste niet van wisten. Met Enschede is het zo gegaan daar lagen de marken Esmarke, Usselo, Driene, Twekkelo en Lonneker met haar boerderijen verspreid rondom haar essen en daarbuiten niets dan woeste grond. In het middelpunt van de vijf marken werd een kerk gebouwd. Bij die kerk stond een hoeve die hoeve werd een burcht en de boer werd Heer Heer van Enschede (oudtijds Anneschethe, hetgeen betekent „aan de scheiding"). Enschede werd een dorp en in de dertiende of veertiende eeuw een stad, of liever een klein stadje. Eeuwenlang bleef het zo, een klein stenen ovaal in het groene landschap. Rondom doodarme boertjes, die uit de schrale grond maar net een roggeboterham konden halen. Maar ze hadden ook goederen van buitenaf nodig. Hoe kregen ze die Door ruiling tegen het door hen zelf gespon nen vlasgaren en het geweven linnen. De lijn der ontwikkeling volgende komen we via de hui3in-

Erfgoed Rijssen-Holten

Het Anker | 1949 | | pagina 7