gang van de „stad" en moeilijk kan men aan de
indruk ontkomen, dat zij het leven van het
plaatsje in al zijn geledingen beheerst, het tempo
er van aangeeft. In 1852 werd begonnen met het
verweven van uit Schotland via Harlingen inge
voerde jutegarens. De jutespinnerij dateert van
1865, zodat van dat jaar af gesproken kan worden
van een compleet jutebedrijf. Het verbaast ons
dan ook niet, dat ,,'n stoom" voor de levensgang
van Zwaantje SchuilenburgMensing, die op
31 Augustus 1880 in Rijssen werd geboren,
richting gevend is geweest.
Met haar man als tolk omdat Uw ver
slaggeefster nu eenmaal het hoog Twents niet
volkomen beheerst vertelt Zwaantje van haar
jeugd.
„Maar voor ik begin," zegt ze vastbesloten,
„vertelt U me, wie er jonger uitziet, de Koningin
of ik." Kleintjes moet ik bekennen, dat ik de
Koningin nooit zo van nabij heb gezien, als ik
^taar nu kan bekijken en dat de vergelijking
^Baarom wat moeilijk valt. „Maar ik vindt U erg
kras", besluit ik welgemeend. Edoch, dit kan
Zwaantje s teleurstelling niet wegwerken. Onder
de witte neepjesmuts knijpen de ogen wat hard
samen, „'k Dacht zeker, dat U de Koningin wel
eens gesproken had," zegt ze spijtig en meteen
voel ik, dat mijn prestige enige procenten is
gedaald.
„Nou, dan zal ik maar vertellen, hoe het
geweest is," zegt ze toch grootmoedig en dan
begint het levensverhaal van de dochter van
vrachtrijder Mensing, wiens leven ook al verwe
ven was met het wel en wee van de jute. Met
kar en twee paarden reed hij de balen jute van
de fabriek naar het stationnetje, Vanwaar dit
Rijssens product zijn wereldreis ondernam. „Vijf
en twintig stuivers voor een karrevracht," vertelt
Zwaantje. „Als het goed ging, had hij er drie
per dag. Daar moesten dan de paarden ook nog
van te vreten hebben."
Geen wonder dat Zwaantje, nauwelijks van
'ooi, met 12 jaar, *t fabriek ingaat om te „klossen"
- opwinden van de jutedraden. Van 's morgens
6 tot 12-en van 1 tot 's avonds 6," vertelt ze,
„Dat bracht f 1,25 in de week op." Of ze ook
nog iets anders deed in die tijd zo rond 1892,
vraag ik haar.
„Hoe kan dat nu 's avonds was ik zo moe, dat
ik na het eten dadelijk naar bed ging. „Maar na
een paar jaar", gaat ze voort, „werd het met de
verdienste wat beter Mijnheer Ter Horst bracht
haar van het klossen naar het spinnen en dat gaf
f 4,25 per week, dus een machtige vooruitgang.
„18 jaar ben ik er geweest," zegt Zwaantje" en
toen ik er wegging om te trouwen, ook met
een fabrieksarbeider had ik het tot f 17,— in
de week gebracht." Dan praten we nog wat uit
voeriger over de onde tijd, waarin ze het niet te
breed hadden, maar waarin ze toch ook geen
„ermoei" gekend hebben, „Als er ergens zieken
waren of zo," vertelt vader Schuilenburg, „dan
waren de ter Horsten erbij met bedden en eten.
Wi hebt gelukkig nooit hoeften 'ebben."
„Mijn eerste reis," herinnert Zwaantje zich,
was naar de Zee. Dat kregen we van Mijnheer
ter Horst zo eens in 't jaareen dagje uit. Ach,
wat was dat mooi, toen ik de zee voor het eerst
zag. En lekker eten onderweg
Dat brengt ons dan meteen op het terrein van
de sociale zorg. Iets waarin de ter Horsten niet
zijn achtergebleven. De Rijssense bevolking - ge
moedelijk in de omgang voor wie ze kent - heeft
maar al te goed leren beseffen dat kapitaal en
arbeid samen dienen te gaan. De oude gevelsteen
aan de fabriek met haar zinrijke woorden „Vlijt
geeft brood voor 't algemeen" is in de ware zin
des woords de hoeksteen geworden voor de ver
houding van patroons en arbeiders hier in 't
Rijssense. v
In het Volkspark met zijn fraai aangelegde
gazons hebben de ter Horsten het Parkgeboaw
doen verrijzen. Wijd en zijd in de omtrek bekend
en het centrum voor culturele ontspanning van
de arbeiders.
„Wij zijn er te oud voor," zegt Zwaantje Schu-
lenburg lachend, „maar het jonge volk aan 't
fabriek heeft dit jaar een grote revue opgevoerd,
't Was wel 6 avonden uitverkocht. Zie toneel
spelen en zo door de fabrieksarbeiders, dat ken
den we vroeger toch niet. En in 't fabriek zelf,
is er natuurlijk ook veel veranderd, 't Stoffige van
vroeger is verdwenen, en dan natuurlijk allemaal
nieuwe machines."
„Hebt U wel eens bedacht, dat Uw werk eigen
lijk zulke wereldreizen maakte En dat U een
schakel was in een belangrijk wereldgebeuren
Zwaantje ziet me vragend aan.
„Kijk ik bedoel dit. De jatevezel komt helemaal
uit Brits-Indië. Ging dan in de beginne hoofdza
kelijk naar Schotland om versponnen en verweven
te worden. Dundee was het bekende centrum
er voor in die tijd. Maar nu hebben we Rijssen
ook. Dat is eigenlijk gekomen, nadat de linnen
industrie hier verdween en de goedkopere jute
door de Ter Horsten werd ingevoerd. Jullie met
z'n allen maakten er zakken van. Die waren
hoofdzakelijk voor de Nederlandse Handelmaat
schappij bestemd, die ze op haar beurt weer
naar Indië zond om er koffie in terug te krijgen.
Die koffie werd weer verhandeld en zo was het
één grote kringloop."
„Jao," beaamt Zwaantje, maar daar denk je niet
altijd aan, als je zit te „klossen." Als ik haar koe
en varken bezichtigd heb en het stakje land. dat
ze, zoals de meeste fabrieksarbeiders, zelf bebouwt,
vraag ik, of ze ook een foto heef» met de mooie
neepjesmuts op.
„Neen," zeggen de dochters, die ondertussen met
kroost en wel het interview zijn komen bijwo
nen, „moeder heeft nooit op de foto gewild. De
enige keer, dat het moest, was voor het per
soonsbewijs."
Als ik de bus naar Deventer pak, loeit juist de